ECLI:NL:RBZWB:2021:3472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om herziening van een hersteldverklaring door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, een 40-jarige vrouw die in het verleden als secretaresse werkte, had zich in 2000 en 2001 ziek gemeld. Het UWV had haar in 2001 hersteld verklaard per 27 september 2001, maar eiseres verzocht in 2019 om herziening van dit besluit, omdat zij meende dat er nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden. Het UWV weigerde dit, en verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond.

Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het UWV was vertegenwoordigd door een medewerker. Eiseres voerde aan dat er nieuwe medische gegevens waren die niet eerder waren meegenomen in de beoordeling, waaronder brieven van haar neuroloog en andere medische stukken. De verzekeringsarts van het UWV concludeerde echter dat er geen nieuwe objectieve feiten waren die de hersteldverklaring konden ondermijnen.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat de door eiseres overgelegde stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden vormden. De rechtbank benadrukte dat de informatie die eiseres had overgelegd, voornamelijk bestond uit gegevens die al eerder bekend waren en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere besluiten zou kunnen veranderen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5031 ZW

uitspraak van 7 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.R. Koester,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat niet wordt teruggekomen op een besluit van 13 november 2001, waarin een hersteldverklaring van eiseres per 27 september 2001 in stand is gelaten.
In het besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres is een 40-jarige vrouw die in het verleden heeft gewerkt als secretaresse. Op 17 januari 2000 heeft zij zich ziek gemeld voor dit werk met vermoeidheidsklachten en de griep. Op 12 juli 2001 meldde zij zich opnieuw ziek. Het UWV heeft haar bij besluit van 24 september 2001 hersteld verklaard per 27 september 2001, en bepaald dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 13 november 2001 heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 24 september 2001 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft het UWV bij brief van 31 mei 2019 verzocht om het besluit van 13 november 2001 te herzien. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat niet wordt teruggekomen op dit besluit, omdat geen sprake zou zijn van nieuwe feiten of omstandigheden (nova) die leiden tot de conclusie dat het genoemde besluit onjuist was.
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat een beslissing op bezwaar niet kan worden herzien, maar dat ook niet wordt teruggekomen op de hersteldverklaring van 24 september 2001 per 27 september 2001. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Standpunt eiseres
2. Eiseres stelt dat ten onrechte niet is teruggekomen op de hersteldverklaring per 27 september 2001, omdat (wel) sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Zij wijst daarbij op een brief van neuroloog [naam neuroloog] van 23 maart 2001, een brief van de ISD van 30 september 2013 waarin zij is ontheven van arbeidsverplichtingen, en een afschrift van haar patiëntendossier van de huisarts. Deze stukken waren volgens eiseres niet in het dossier aanwezig ten tijde van de beoordeling van 24 september 2001. Zij voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd stelt dat de inhoud van de nieuwe stukken geen objectief vastgestelde feiten bevatten over haar toestand in 2001, waarbij zij wijst op de omschrijving van de term 'objectief' in de richtlijn Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium (de MAOC-richtlijn). Volgens eiseres zijn de waarnemingen van de verzekeringsarts b&b ten onrechte niet voorgelegd aan haar naasten en natuurgenezer [naam naasten/ natuurgenezer] , van wie zij ook stukken heeft overgelegd. Uit de richtlijn blijkt volgens eiseres ook dat de verzekeringsarts b&b haar subjectieve beleving niet zonder meer naast zich neer kan leggen, wat zij wel heeft gedaan blijkens haar rapport.
Het onderzoek van het UWV
3. UWV-arts [naam UWV-arts] heeft het herzieningsverzoek van eiseres en de dossierstukken bestudeerd. Ook werd intercollegiaal overleg gevoerd met verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] . Op basis hiervan concludeerde de UWV-arts dat geen sprake is van nova. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft het dossier, de door eiseres in de bezwaarfase ingebrachte stukken, waaronder stukken van de behandelend specialist, een ongedateerde brief van een natuurgeneeskundige uit 2009 en verklaringen van naasten bestudeerd.
4. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn geen nieuwe objectieve medische feiten of rapporten ingebracht. Het journaal van de huisarts bevat gegevens afkomstig van eiseres zelf, maar geen objectief vastgestelde medische feiten over de toestand van eiseres op de peildatum van 27 september 2001. Dit geldt ook voor de overgelegde gegevens van de behandelend specialist, de brief van de natuurgeneeskundige – die geen medicus is – en de verklaringen van naasten. Er was op de peildatum geen sprake van voldoende plausibele consistentie in een samenhang van klachten, stoornissen en beperkingen van de belastbaarheid. De diagnose ME werd destijds wel genoemd, maar er was geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. Wel werd een beperkte belastbaarheid vastgesteld. Er was zeker wel sprake van (externe) consistentie in alle verzekeringsgeneeskundige oordelen, maar de behandelaars spraken zich destijds niet uit. Verder geldt dat de subjectieve beleving van de klachten – zoals dat onder meer blijkt uit het dagverhaal van eiseres – niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. De verzekeringsarts b&b concludeert daarom dat geen sprake is van nova op grond waarvan de hersteldverklaring per 27 september 2001 moet worden herzien.
Relevante rechtspraak
5. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Hieronder worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijzen van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Het UWV heeft in deze zaak toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet beoordelen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nova.
Kunnen de nieuwe stukken worden beschouwd als nova?
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde stukken geen nova vormen op grond waarvan zou moeten worden teruggekomen op de hersteldverklaring per 27 september 2001. Doorslaggevend acht de rechtbank dat in de door eiseres overgelegde stukken geen medische informatie is opgenomen die ten tijde van het besluit van 24 september 2001 nog niet bekend was. Aan dit besluit lag een rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 14 september 2001 ten grondslag, en deze arts beschikte blijkens de dossierstukken over de brief van neuroloog [naam neuroloog] van 23 maart 2001. Ook was hij blijkens zijn rapport bekend met de vermoeidheids-klachten van eiseres. Uit het rapport van [naam verzekeringsarts 3] komt ook geen wezenlijk ander beeld naar voren dan in de in deze procedure overgelegde stukken. Deze stukken bevatten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, maar vooral gegevens afkomstig van eiseres zelf en (nadere) medische beschouwingen over feiten en omstandigheden die reeds eerder bekend waren. Met betrekking tot de brief van de ISD van 30 september 2013 merkt de rechtbank in het bijzonder nog op dat deze geen medische informatie bevat, en dat deze betrekking heeft op een peildatum van 13 juli 2013. Over het patiëntendossier van de huisarts van eiseres merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat de daarin vervatte informatie voornamelijk dateert van voor de hersteldverklaring van 24 september 2001. Dit roept de vraag op of eiseres de betreffende informatie eerder had kunnen overleggen. De rechtbank gaat echter aan deze vraag voorbij, nu de strekking van deze informatie destijds bij het UWV bekend was.
MAOC-richtlijn
8. Het beroep van eiseres op de MAOC-richtlijn van september 1996 slaagt niet. Blijkens de tekst van de richtlijn beoogt deze uitgangspunten te formuleren voor een (volledige) verzekeringsgeneeskundige beoordeling, terwijl in deze zaak enkel ter beoordeling voorligt of sprake is van nova als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank merkt ten overvloede op dat, ook al zouden de criteria van de MAOC-richtlijn toepasselijk zijn, geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de beoordeling van het UWV hier niet aan voldoet. De verzekeringsarts b&b heeft alle overgelegde stukken kenbaar betrokken in haar beoordeling, en de door eiseres aangehaalde passages in de richtlijn nopen – anders dan zoals bepleit door eiseres – niet tot een beoordeling waarbij de subjectieve beleving een grotere rol speelt dan het nu heeft gedaan.
Is sprake van evidente onredelijkheid?
9. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2683). Wat eiseres aanvoert geeft geen aanleiding voor de conclusie dat hier sprake van is.
Conclusie
10. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 7 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.