ECLI:NL:RBZWB:2021:3349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7574
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als operator heeft gewerkt, heeft in beroep gesteld dat het UWV ten onrechte zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 24 oktober 2016 uitviel door eczeemklachten en dat het UWV zijn loondoorbetalingsverplichting heeft verlengd tot 22 oktober 2019. Het UWV weigerde echter de WIA-uitkering per die datum, wat eiser in bezwaar en beroep heeft aangevochten.

Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij is gekeken naar de rapportages van de verzekeringsartsen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij meer beperkingen heeft dan door het UWV is aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 31,65% correct is en dat eiser dus niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, aangezien de wettelijke drempel van 35% niet is bereikt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7574 WIA

uitspraak van 1 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P.A.W. Hanenberg.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als operator. Voor dat werk is hij op 24 oktober 2016 uitgevallen vanwege eczeemklachten. Naar aanleiding van de door eiser ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever van eiser verlengd tot 22 oktober 2019.
Bij besluit van 31 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 22 oktober 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 22 oktober 2019.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op
rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Eiser is op 3 oktober 2019 tijdens het spreekuur door de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts had vooraf het dossier bestudeerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts op 8 oktober 2019 informatie bij de huisarts van eiser opgevraagd. De huisarts heeft op 10 oktober 2019 laten weten dat eiser lijdt aan ortho-ergisch contacteczeem en dat er verder sprake is van pijnklachten (zonder specifieke oorzaak) aan nek, schouders, pols en handen. De stemmingsproblematiek is nog niet in remissie. De huisarts heeft bij de brief een brief van de dermatoloog van 24 april 2017 gevoegd. Daarin is het ortho-ergisch handeczeem door het werk in natte omstandigheden en de allergie voor composieten en chromaat bevestigd. In de rapportage van 24 oktober 2019 van de verzekeringsarts is opgenomen dat er bij het psychisch onderzoek geen afwijkingen zijn waargenomen, behalve angst voor het gebruik van de handen in verband met het eczeem. Ten tijde van het spreekuur had eiser enkel aan de handen last van het eczeem. Er waren aan de handen geen zichtbare afwijkingen te zien noch een beperking ten aanzien van de beweeglijkheid of krachtverlies. De verzekeringsarts stelt als diagnose contacteczeem en overige aanpassingsstoornissen. Eiser is aangewezen is op werk waarbij huidcontact met voor hem irriterende stoffen wordt vermeden. De huid moet zo droog mogelijk worden gehouden, zonder contact met groente-, plant- en fruitsappen. Er moet gewerkt worden zonder handschoenen en verder moeten stoffen – waarmee chromaat direct met de huid in contact kan komen – vermeden worden. De werkomgeving moet een klimatologisch stabiele omgeving zijn, zonder blootstelling van de huid aan extra kou. De handen mogen bij het zetten van kracht niet boven de normaalwaarde belast worden.
In de rapportage van 11 mei 2020 overweegt de verzekeringsarts b&b dat de primaire verzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Er was spreekuurcontact, er is rekening gehouden met voldoende en de juiste informatie (inclusief de bij de huisarts opgevraagde informatie) en er heeft gericht onderzoek naar de klachten plaatsgevonden. Daarbij heeft de verzekeringsarts verwezen naar de door eiser op 3 februari 2020 ingediende melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van deze melding is eiser op 25 februari 2020 door een verzekeringsarts onderzocht. Er is hierbij geen toename van de arbeidsongeschiktheid geconstateerd. De verzekeringsarts b&b overweegt dat de situatie van eiser gelijk is aan de situatie ten tijde van het spreekuur op 25 februari 2020. Voor de psychische klachten neemt de verzekeringsarts b&b geen extra beperkingen aan, omdat uit de informatie van de huisarts volgt dat deze zijn afgenomen door het gebruik van Mirtazapine, er slechts een laagfrequent contact is met de GGZ en er door de verzekeringsarts geen afwijkingen zijn waargenomen. Evenmin neemt de verzekeringsarts b&b een urenbeperking aan, omdat eiser geen evidente vermoeidheidsklachten claimt en er uit het dagverhaal geen structureel verhoogde rustbehoefte volgt. Wel neemt de verzekeringsarts b&b, in verband met het gebruik van Mirtazapine, een beperking op voor persoonlijk risico. Eiser is beperkt voor het werken op hoogtes, langs drukke snelwegen, met gevaarlijke machines en voor het beroepsmatig besturen van motorvoertuigen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 mei 2020.
4.2
Eiser heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV dezelfde gronden als in de bezwaarschriftprocedure aangevoerd. Eiser beschouwt zichzelf sterker beperkt dan door de verzekeringsarts b&b is aangenomen en stelt dat dit uiteindelijk ook tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage zou leiden. Eiser claimt verdere beperkingen bij het uitvoeren van dynamische handelingen, gebruik van handen en vingers, bedienen van toetsenbord, hanteren van een muis, maken van schroef- en wringbewegingen met de handen en armen, tillen of dragen van voorwerpen, traplopen, klimmen, knielen of hurken. Daarnaast is lopen beperkt tot ongeveer tien minuten en is eiser beperkt op het gebied van statische houdingen, waaronder staan, gebogen en/of getordeerd actief zijn, boven de schouderhoogte actief zijn en gehurkt of geknield actief zijn. Voorts stelt eiser dat de eerder door de bedrijfsarts bij rapportage van 25 januari 2018 aangenomen beperkingen ten onrechte niet door het UWV zijn overgenomen. Eiser stelt dat het oordeel van de bedrijfsarts tegenwoordig zwaarder weegt en dat dit oordeel prevaleert boven het oordeel van de verzekeringsarts. Verder heeft eiser tijdens de zitting verzocht om een deskundige te benoemen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat eiser op meerdere spreekuren is onderzocht, dat er relevante informatie is opgevraagd en dat bij iedere beoordeling gebruik is gemaakt van een volledig dossier. Verder waren de verzekeringsartsen op de hoogte van de door eiser gestelde klachten, waaronder de eczeemklachten en de allergie voor composieten en chromaat. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de in beroep ingediende informatie en gronden exact dezelfde stukken betreffen, die eiser ook al in bezwaar heeft aangevoerd. Een en ander is door de verzekeringsarts b&b al beoordeeld in het kader van de bezwaarschriftprocedure, maar dat heeft niet tot een ander oordeel geleid.
De rechtbank passeert de beroepsgrond van eiser dat het UWV de door de bedrijfsarts in de rapportage van 25 januari 2018 extra aangenomen beperkingen had moeten overnemen. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat de verzekeringsarts over de specifieke deskundigheid beschikt om op basis van de medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Voor zover er een verschil bestaat tussen het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts geldt op basis van de rechtspraak [2] dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA. Het door eiser gestelde prevaleren van het oordeel van de bedrijfsarts is onderwerp van een lopend wetgevingstraject. Het voorstaande is geen geldend recht en ziet enkel op de beoordeling van de re-integratie inspanningen van de werkgever en dus niet op het vaststellen van de beperkingen bij een beslissing over een WIA-uitkering. Aan het verschil tussen het oordeel van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts kan dan ook niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan toegekend wil zien.
Bovendien beroept eiser zich op een rapportage van de bedrijfsarts van 25 januari 2018. Dat is een rapportage van geruime tijd voor datum in geding. De werkgever van eiser heeft later een loonsanctie opgelegd gekregen, omdat het UWV vond dat de bedrijfsarts in het kader van de re-integratiemogelijkheden te veel beperkingen had aangenomen. De werkgever van eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend, maar dit bezwaarschrift is in de beslissing op bezwaar van 4 april 2019 ongegrond verklaard. Er is geen beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar. De rechtbank maakt uit de eindrapportage tweede spoor op dat de bedrijfsarts de FML naar aanleiding van de loonsanctie heeft aangepast op 19 december 2018. De rapportage van 25 januari 2018, waar eiser een beroep op doet, is dan achterhaald.
De tijdens de zitting verzochte benoeming door de rechtbank van een onafhankelijke deskundige wijst de rechtbank af. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar het zogenoemde Korosec-arrest [3] en de toepassing hiervan door de Centrale Raad van Beroep [4] – dat er in casu een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts (b&b) heeft plaatsgevonden, waaronder studie van het dossier, het opvragen van informatie en gericht onderzoek. Eiser heeft volgens de rechtbank geen belemmeringen ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om medische gegevens in te brengen. Van strijd met het beginsel van equality of arms is geen sprake. Verder ziet de rechtbank inhoudelijk geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser dat het UWV zijn klachten en beperkingen onderschat heeft.
Niet is gebleken dat in de FML van 19 mei 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe stelt eiser dat hij bij de functie van textielproductenmaker continu in aanraking komt met diverse stoffen, dat er in het werk knijpkracht uitgevoerd moet worden en dat hij karren van 15-20 kg moet duwen en trekken. Verder overschrijdt het werk zijn belastbaarheid ten aanzien van de fijne motoriek, bij de bediening van toetsenbord/muis en bij het maken van schroefbewegingen met de armen/handen. In de functie monteur printplaten staat het werken met handen en vingers centraal. Er is sprake van veelvuldig (huid)contact met gesoldeerde componenten op de printplaat, soms loodhoudend, en lijm. Er zijn handschoenen aanwezig, maar eiser kan geen handschoenen dragen. In de functie medewerker kleding en textielreiniging staat het gebruik van handen en vingers eveneens centraal. Eiser komt tijdens het werk veelvuldig in contact met wol, katoen, linnen en de handbelasting overschrijdt de normaalwaarde.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 30 oktober 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 10 juni 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de in de FML van 19 mei 2020 vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 oktober 2019 heeft vastgesteld op 31,65% Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 22 oktober 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskosten-veroordeling toe te kennen. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Onder meer Centrale Raad van Beroep 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:459.
2.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2949.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
4.Centrale Raad van Beroep 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.