Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, die waren opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000. Daarnaast was er een verzuimboete van € 5.278 opgelegd wegens het niet indienen van de aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet tijdig aangifte had gedaan en dat de inspecteur de aanslagen terecht had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de inspecteur de belanghebbende meerdere keren had uitgenodigd om te worden gehoord, maar de belanghebbende niet was verschenen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, maar de verzuimboete verminderd tot € 4.750, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belastingrente correct was berekend en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.