ECLI:NL:RBZWB:2021:3199

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 833
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de inspecteur van de Belastingdienst inzake aanslag inkomstenbelasting 2018

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een wettelijk vertegenwoordiger, had op 10 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De inspecteur had echter niet tijdig beslist op dit bezwaar, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende wegens niet-tijdig beslissen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in beginsel uiterlijk op 24 september 2020 had moeten beslissen, maar dit niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en stelde vast dat de inspecteur een dwangsom van € 1.442 had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen. Daarnaast werd bepaald dat de inspecteur binnen twee weken na de uitspraak alsnog uitspraak op bezwaar moest doen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000. De rechtbank honoreerde ook de aanspraak van de belanghebbende op wettelijke rente over de toegekende dwangsom, indien deze niet binnen vier weken na de uitspraak werd uitbetaald. De proceskosten werden niet vergoed, maar het griffierecht van € 49 werd wel aan de belanghebbende vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/833
uitspraak van 21 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Aanleiding
De inspecteur heeft aan de wettelijk vertegenwoordiger van belanghebbende, [wettelijk vertegenwoordiger] , met dagtekening 2 juli 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor het jaar 2018 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.86.01) opgelegd. De wettelijk vertegenwoordiger heeft namens belanghebbende op 17 februari 2021 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het tegen de aanslag gemaakte bezwaar. Daarbij is verzocht te beslissen dat de inspecteur zo spoedig mogelijk alsnog uitspraak op bezwaar doet.
Beroep tegen het niet-tijdig beslissen
Het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2018 is ingediend op 10 juli 2020. Het is de rechtbank niet gebleken dat de inspecteur ten aanzien van het namens belanghebbende gemaakte bezwaar de beslistermijn onder toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb heeft verlengd. De inspecteur diende daarom in beginsel uiterlijk 24 september 2020 te beslissen.
Bij brief van 23 november 2020 heeft de wettelijk vertegenwoordiger, namens belanghebbende, de inspecteur in gebreke gesteld. Bij brief van 18 januari 2021 is aan de inspecteur een herinnering van de ingebrekestelling gestuurd.
Het is niet gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is daarom kennelijk gegrond.
Verbeurde dwangsom
Op grond van artikel 8:55c van de Awb kan de rechtbank in dit geval ook de hoogte van de ingevolge van afdeling 4.1.3. van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen. Gelet op de datum van de ingebrekestelling is de inspecteur inmiddels de maximale dwangsom verschuldigd van € 1.442.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente ter zake van de toegekende dwangsom. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist wordt dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien de toegekende dwangsom niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [1]
Termijnstelling en nadere dwangsom (artikel 8:55d van de Awb)
Omdat het de rechtbank niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zal de rechtbank op basis van artikel 8:55d van de Awb bepalen dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog de uitspraak op bezwaar doet. Voor een langere termijn ziet de rechtbank geen aanleiding, mede in aanmerking genomen de tijd die inmiddels is verstreken nadat het beroep is ingesteld.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in overeenstemming met het landelijk gepubliceerde beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de inspecteur een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor bedoelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat niet is gesteld dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende bijstand en namens belanghebbende overigens geen kosten zijn gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen. Belanghebbende krijgt wel het griffierecht vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen gegrond;
  • draagt de inspecteur op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog uitspraak op bezwaar te doen;
  • bepaalt dat de inspecteur een dwangsom verbeurt van € 100 voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • stelt vast dat door de inspecteur, als gevolg van het niet-tijdig beslissen op bezwaar, een dwangsom is verbeurd van € 1.442;
  • beslist dat voor zover de toegekende dwangsom niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
  • draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.