Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 25 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Beoordeling
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een verzoek om een WW-uitkering op een beheerrekening te laten uitbetalen. De eiser had eerder, op 15 oktober 2020, een verzoek ingediend om zijn WW-uitkering vanaf 25 maart 2020 opnieuw te laten betalen, maar dit verzoek werd door het UWV afgewezen in een primair besluit van 23 oktober 2020. Het UWV verklaarde de bezwaren van de eiser tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 21 december 2020.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV het verzoek van de eiser op juiste wijze heeft behandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van de eerdere beslissing rechtvaardigden. De eiser had in zijn beroep aangevoerd dat het UWV het verzoek inhoudelijk had moeten beoordelen, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat het verzoek van de eiser gelijk was aan een eerder verzoek dat al was afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door de eiser aangehaalde rechtspraak niet als nieuw feit kon worden beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat het UWV bevoegd was om de herhaalde aanvraag af te wijzen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.