ECLI:NL:RBZWB:2021:2973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De SVB had in een besluit van 21 januari 2019 de uitbetaling van de AIO-aanvulling van eiseres en haar echtgenoot geblokkeerd per 1 januari 2019, en in een later besluit van 19 april 2019 het recht op AIO-aanvulling met terugwerkende kracht ingetrokken. De SVB stelde dat eiseres en haar echtgenoot niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerden, onder andere vanwege onduidelijkheden over hun vermogen in Turkije. Eiseres en haar echtgenoot hebben hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB op goede gronden had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat eiseres en haar echtgenoot de inlichtingenplicht hadden geschonden door geen melding te maken van een appartement in Turkije en een bankrekening, wat leidde tot de conclusie dat hun recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van te veel ontvangen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6247 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. S. Maachi,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de SVB), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2019 heeft de SVB de uitbetaling van het recht van eiseres en haar echtgenoot [naam echtgenoot eiseres] ( [naam echtgenoot eiseres] ) op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet geblokkeerd per 1 januari 2019.
In het besluit van 19 april 2019 (primair besluit I) heeft de SVB het recht van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] op een AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken, omdat niet vastgesteld kan worden dat zij in deze periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
In een afzonderlijk besluit van 19 april 2019 (primair besluit II) heeft de SVB de ten onrechte betaalde AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018, zijnde een bedrag van € 18.308,14, van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] teruggevorderd.
In het besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] tegen het besluit van 21 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
[naam echtgenoot eiseres] is in april 2020 overleden.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 april 2021. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde namens eiseres en mr. P.C.A. Buskens namens de SVB.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] ontvingen pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarnaast ontvingen zij een AIO-aanvulling in verband met niet verzekerde jaren. In 2011 heeft [naam echtgenoot eiseres] een periode geen AOW-pensioen en AIO-aanvulling gehad vanwege detentie. In april 2016 heeft in het kader van het project AIO 2e tertaal 2016 een onderzoek plaatsgevonden naar het verblijf en vermogen van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] in het buitenland over het jaar 2015. Bij een huisbezoek op 11 mei 2016 hebben eiseres en [naam echtgenoot eiseres] het formulier 'Verblijf en vermogen buiten Nederland' ingevuld. Daarin hebben zij vermeld dat zij tijdens vakantie in Turkije verblijven op het adres [verblijfsadres vakantie] , Turkije, en dat deze woning eigendom is van de kinderen en op naam staat van de oudste zoon.
Op 7 september 2016 heeft de Attaché voor Sociale Zaken in Ankara een rapport opgemaakt.
Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende:
-op de webpagina van de afdeling onroerend goed belasting van de deelgemeente Melikgazi van de stad Kayseri kwam naar voren dat [naam echtgenoot eiseres] een belastingaangifte heeft ingediend voor een appartement in de wijk [naam wijk] ;
-het adres van het appartement is [naam wijk] [adres appartement] (hierna: het appartement);
-over de verwervingsdatum en het aandeel van [naam echtgenoot eiseres] kon geen nader onderzoek worden gedaan, omdat het kadaster van de deelgemeente Melikgazi geen medewerking verleent. Hierdoor is niet 100% duidelijk of het appartement bij het kadaster nog op naam van [naam echtgenoot eiseres] geregistreerd staat;
-de actuele waarde van het appartement is door een lokale makelaar bepaald op € 50.000,-.
De SVB heeft eiseres en [naam echtgenoot eiseres] meerdere keren verzocht om informatie te verschaffen over het appartement. Op 23 oktober 2018 heeft de SVB informatie van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] ontvangen. Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben een verklaring van het kadaster overgelegd, waaruit blijkt dat [naam echtgenoot eiseres] het appartement in volle eigendom heeft aangekocht op 22 september 2011 en heeft verkocht aan hun dochter (de dochter) op 23 maart 2015. De dochter heeft in een telefonisch contact met de SVB aangegeven dat het appartement op naam van [naam echtgenoot eiseres] heeft gestaan, omdat hij alles met betrekking tot de koop heeft geregeld. De dochter heeft het appartement gefinancierd. Dat is een gebruikelijke constructie in Turkije, zo stelt de dochter.
Op basis van deze informatie heeft de SVB eiseres en [naam echtgenoot eiseres] verzocht aanvullende informatie in te dienen betreffende het eigendom en de financiering van het appartement. De dochter heeft telefonisch gereageerd en verklaard dat zij niet kan aantonen dat [naam echtgenoot eiseres] nooit eigenaar is geweest van het appartement en ook niet dat zij het appartement heeft gefinancierd.
De SVB heeft vervolgens de uitbetaling van de AIO-aanvulling geblokkeerd vanaf 1 januari 2019 totdat de juiste gegevens over hun vermogen zijn overgelegd
.De SVB heeft gevraagd om een kopie van de aankoopakte/overdrachtsakte van het appartement en een kopie van de verkoopakte/overdrachtsakte. Daarnaast is verzocht stukken in te dienen waaruit blijkt door wie en hoe het appartement is gefinancierd. De dochter heeft telefonisch aangegeven niet over de gevraagde gegevens te beschikken.
Daarop heeft de Svb het recht van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] op een AIO-aanvulling ingetrokken met ingang van 1 juni 2008 en de te veel betaalde AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018 teruggevorderd. Over de periode van 1 juni 2008 tot en met 31 december 2009 hebben eiseres en [naam echtgenoot eiseres] een bijstandsuitkering ontvangen. Omdat de gemeente niet langer over gegevens over deze periode beschikt, wordt de verstrekte bijstand over die periode niet teruggevorderd.
Geschil
2. In geschil is of de SVB het recht van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] op een AIO-aanvulling op goede gronden heeft herzien en per 1 juni 2008 heeft ingetrokken, en de te veel ontvangen AIO-aanvulling over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018 terecht heeft teruggevorderd.
Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben geen beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de blokkering van hun recht op een AIO-uitkering per 1 januari 2019. Dit onderdeel van het bestreden besluit hoeft daarom niet besproken te worden.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Geschil
4. De te beoordelen periode loopt van 1 juni 2008 (datum intrekking) tot 19 april 2019 (datum intrekkingsbesluit).
5. De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit inzake intrekking van een AIO-aanvulling gaat om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op de SVB rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van de AIO-aanvulling over te gaan.
Standpunt SVB
6. De SVB heeft aan het bestreden besluit de artikelen 17 en 54 van de Participatiewet ten grondslag gelegd. Volgens de SVB is onduidelijk of eiseres en [naam echtgenoot eiseres] in de in geschil zijnde periode bijstandsbehoeftig waren. Uit de Turkse belastingaangifte, het rapport van de Attaché voor Sociale Zaken in Ankara en de door eiseres en [naam echtgenoot eiseres] overgelegde verklaring van het kadaster blijkt dat [naam echtgenoot eiseres] van 22 september 2011 tot 23 maart 2015 een appartement in Turkije in eigendom heeft gehad. De waarde van dit appartement is getaxeerd op € 50.000,-. [naam echtgenoot eiseres] heeft onvoldoende informatie overgelegd waaruit blijkt hoe hij dit appartement heeft gefinancierd. Hij heeft dit alles niet gemeld bij de SVB. Daarnaast is uit in bezwaar overgelegde stukken gebleken dat een bedrag van € 3.300,- is overgemaakt op een bankrekening in Turkije op naam van eiseres, met vermelding van een (ander) adres in Turkije. Deze bankrekening en het adres zijn onbekend bij de SVB. Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben de inlichtingenplicht geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken en de onduidelijkheid over de bijstandsbehoefte niet weg te nemen. Hierdoor is volgens de SVB het recht op AIO-aanvulling niet vast te stellen.
Standpunt eiseres en [naam echtgenoot eiseres]
7. Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben hiertegen aangevoerd dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden. De SVB heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan. Het appartement was niet feitelijk in eigendom van [naam echtgenoot eiseres] , maar van zijn dochter en schoonzoon. Dit is aangetoond met transactiebewijzen en verklaringen van familieleden tijdens de hoorzitting. De SVB heeft niet aangetoond dat het kadaster van Melikgazi geweigerd heeft stukken aan te leveren. Dat eiseres en [naam echtgenoot eiseres] vervolgens geen bewijsstukken kunnen overleggen over de financiering en aan- en verkoop van het appartement kan hen niet (meer) worden tegengeworpen, gezien de feiten zich jaren geleden hebben voorgedaan en de ernstige gezondheidsproblemen van [naam echtgenoot eiseres] . Ook wordt de waarde van het appartement betwist. Met overlegging van de transactiebewijzen en de verklaringen van getuigen is een plausibele verklaring gegeven betreffende het appartement en is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Daardoor blijft het volgens eiseres en [naam echtgenoot eiseres] op de weg van de SVB om te bewijzen dat zij niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden hebben verkeerd. Zelfs als de stelling van de SVB moet worden gevolgd, dat [naam echtgenoot eiseres] als eigenaar van het appartement moet worden beschouwd, is geen sprake geweest van vermogen. Tegenover de waarde van het appartement heeft een (lening)schuld gestaan en de verkoopopbrengst is toegekomen aan derden. De SVB heeft niet onderbouwd dat het vermogen van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] boven de vermogensvrijstelling is uitgegaan.
Oordeel rechtbank
8.1.
De rechtbank overweegt dat gegevens over bankrekeningen en eigendom van onroerende zaken feiten en omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. Dat betekent dat iemand die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt uit eigen beweging melding moet doen van dit soort gegevens. Uit deze gegevens kan immers naar voren komen dat uitkeringsgerechtigden de beschikking hebben over een vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens, wat een beletsel vormt voor de voortzetting van bijstand. Ook kan daaruit volgen dat uitkeringsgerechtigden een inkomen uit (de exploitatie van) die onroerende zaken hebben gehad.
8.2.
De inlichtingenplicht
De SVB heeft uit het door eiseres en [naam echtgenoot eiseres] overgelegde betalingsbewijs betreffende het appartement naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemaakt dat een betaling is gedaan naar een bankrekening die op naam van eiseres staat met een onbekend adres in Turkije. Dat eiseres het bestaan van deze bankrekening en dit adres niet heeft gemeld, hebben eiseres en [naam echtgenoot eiseres] in hun beroepschrift niet betwist.
Daarnaast hebben eiseres en [naam echtgenoot eiseres] erkend dat het appartement van 22 september 2011 tot 23 maart 2015 op naam van [naam echtgenoot eiseres] heeft gestaan en dat zij geen melding hebben gemaakt van het appartement bij de SVB. Zij dachten dat zij dit niet hoefden, omdat het appartement niet van hen is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres en [naam echtgenoot eiseres] de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de bankrekening en het appartement in Turkije. Dat deze feiten zich al lange tijd geleden hebben voorgedaan en zij geen bewijsstukken (meer) hebben over de eigendom en aan- en verkoop van het appartement, (mede) door de gezondheidsklachten van [naam echtgenoot eiseres] , doet hier niet aan af. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij in het kader van de intrekking niet relevant is of eiseres en [naam echtgenoot eiseres] te verwijten valt dat zij informatie niet hebben verstrekt. [1] Het lag op de weg van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] om bewijsstukken over eigendom en bankrekeningen te bewaren en op verzoek te kunnen tonen. De ter zitting aangevoerde enkele stelling dat de bankrekening niet van eiseres is, kan buiten bespreking blijven, omdat deze niet eerder is aangevoerd en ook niet is onderbouwd.
8.3.
Bijstandbehoevende omstandigheden
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op een AIO-aanvulling zou hebben gehad. [2]
Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben gesteld dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren, omdat het appartement feitelijk niet van [naam echtgenoot eiseres] was, maar van hun dochter en schoonzoon. Zij hebben bewijsstukken overgelegd en hun dochter en schoonzoon hebben getuigenverklaringen afgelegd. Nu een plausibele uitleg is gegeven over het appartement, heeft de SVB onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van eigendom bij [naam echtgenoot eiseres] . Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben geen (bijkomende) inkomsten of vermogen, dus de SVB kon vaststellen dat zij recht hebben op de AIO-aanvulling (primair) vanaf 2008 en (subsidiair) vanaf 23 maart 2015, zo stellen eiseres en [naam echtgenoot eiseres] .
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eiseres en [naam echtgenoot eiseres] er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat, indien zij de inlichtingenplicht niet had geschonden, zij gedurende de periode hier in geding wel recht hadden op een AIO-aanvulling. Niet kan worden vastgesteld dat het appartement van hun dochter en schoonzoon was. Met de SVB is de rechtbank van oordeel dat eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hun standpunt onvoldoende hebben onderbouwd. De enkele verklaringen van familieleden zonder onderbouwende bewijsstukken over de financiering geven onvoldoende tegenwicht voor de verklaring van het kadaster in Turkije betreffende de eigendom en verkoop van het appartement. Op grond van die verklaring mocht de SVB er van uitgaan dat de eigendom bij eiseres en [naam echtgenoot eiseres] heeft berust en ligt het op de weg van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] tegenbewijs te leveren. Dat zij geen bewijsstukken (meer) kúnnen overleggen, dient voor hun rekening en risico te blijven. Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben daarnaast geen stukken of verklaringen ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de waarde die de taxateur voor het appartement heeft vastgesteld. De SVB heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het recht van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] op de AIO-aanvulling niet is vast te stellen.
Ook het subsidiaire standpunt van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] , dat het appartement op 23 maart 2015 is overgedragen en zij vanaf dat moment in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, kan hen niet baten. De SVB heeft terecht opgemerkt dat het kadaster geen melding maakt van een overdracht, maar van een verkoop, die een waarde vertegenwoordigt. Dat sprake zou zijn van een overdracht (om niet) hebben eiseres en [naam echtgenoot eiseres] niet met stukken aannemelijk gemaakt. Het tevens aangevoerde standpunt dat sprake zou zijn van een schuld aan derden vanwege financiering van het appartement is ook niet met bewijsstukken onderbouwd. Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben dus evenmin aangetoond dat zij vanaf 23 maart 2015 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De AIO-aanvulling is op goede gronden ingetrokken.
8.4.
Eiseres en [naam echtgenoot eiseres] hebben geen gronden aangevoerd tegen de terugvordering, zodat de rechtbank dit verder buiten bespreking laat.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat de Svb het recht van eiseres en [naam echtgenoot eiseres] op een AIO-aanvulling op goede gronden heeft herzien en per 1 juni 2008 heeft ingetrokken, en de te veel ontvangen AIO-aanvulling over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2018 terecht heeft teruggevorderd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 11 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet:
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 47a, van de Participatiewet:
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47b van de Participatiewet:
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 15, tweede lid, 16, eerste lid, 17, 19a, tweede lid, 31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid, 40, tweede tot en met vijfde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde lid, 60c, 61, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 78z, eerste, tweede en vierde lid, 81, eerste en tweede lid, voor ‘het college’ telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1645.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754.