ECLI:NL:CRVB:2017:1645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/5821 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onvoldoende duidelijkheid over financiële situatie

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 1 juni 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten terecht had besloten om de bijstand over de periode van 12 mei 2010 tot en met 30 september 2012 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van een onderzoek door de sociale recherche, waaruit bleek dat appellante betalingen had verricht die niet in verhouding stonden tot haar levensonderhoud.

De Raad stelt vast dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie. Ondanks dat zij aanvoert dat haar bankrekening door derden werd gebruikt, is er geen bewijs dat haar vermogen niet is veranderd of dat zij geen inkomsten heeft gegenereerd. De Raad oordeelt dat de inlichtingenverplichting niet is nageleefd, wat een grond voor intrekking van de bijstand vormt. Appellante heeft ook aangevoerd dat haar psychische gesteldheid haar heeft belet om de benodigde informatie te verstrekken, maar de Raad oordeelt dat dit niet aannemelijk is gemaakt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de omstandigheden van appellante niet het gevolg zijn van de terugvordering. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspreken.

Uitspraak

15/5821 WWB
Datum uitspraak: 2 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 juli 2015, 15/585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding op 1 januari 2016 van de “Mandaatregeling gezamenlijke uitvoeringsorganisatie sociale dienst Maastricht-Heuvellandgemeenten” oefent het college van burgemeester en wethouders van Maastricht krachtens mandaat alle taken en bevoegdheden voor de uitvoering van de Participatiewet (inclusief overgangsrecht Wet werk en bijstand) van het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten uit. Onder het college wordt, voor zover van toepassing, tevens het dagelijks bestuur van de regionale sociale dienst Pentasz Mergelland begrepen.
Namens appellante heeft mr. S.X.J. Zuidema, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2017. Namens appellante is verschenen mr. L.M.E. Embregts, advocaat en kantoorgenote van mr. Zuidema. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Merken.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 juni 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante woont aan [het uitkeringsadres] te
[woonplaats] (uitkeringsadres) in een appartement dat zij huurt. Het appartement is onderdeel van een appartementencomplex gelegen boven een eetcafé-bistro. Het appartementencomplex met eetcafé-bistro heeft de naam [Z.].
1.2.
Naar aanleiding van een door appellante ingediende aanvraag om bijzondere bijstand heeft het college in Suwinet geconstateerd dat appellante met ingang van augustus 2012 in het bezit is van een Renault Espace met een dagwaarde die hoger is dan het voor appellante geldende vrij te laten vermogen. Hierna heeft de sociale recherche van Pentasz Mergelland op verzoek van het college een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche op 7 november 2012 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Verder heeft internetonderzoek plaatsgevonden, is appellante op 8 november 2012, 4 januari 2013 en 16 oktober 2013 gehoord, is aan appellante een vragenlijst toegezonden die zij op 3 mei 2013 heeft geretourneerd en zijn bij appellante bankafschriften opgevraagd. Voorts is navraag gedaan bij bedrijven waarvan nota’s zijn betaald met het saldo op de bankrekening van appellante. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport en advies sociale recherche van 17 oktober 2013 en een advies van 9 december 2013.
1.3.
Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 9 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2015 (bestreden besluit), de bijstand over de periode van 12 mei 2010 tot en met 30 september 2012 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van in totaal € 24.855,62 bruto van appellante teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante betalingen heeft verricht die zijn gerelateerd aan [Z.] en dat zij weinig tot geen betalingen heeft verricht ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellante heeft hierover onvoldoende duidelijkheid verschaft zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep, voor wat betreft de ter zitting gehandhaafde gronden, op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De periode van beoordeling loopt van 12 mei 2010 tot en met 30 september 2012.
4.2.
Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft.
4.2.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij geen melding hoefde te maken van het gegeven dat haar bankrekening door derden werd gebruikt om financiële transacties te verrichten, omdat haar vermogen niet is veranderd en zij geen inkomsten heeft gegenereerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.2.
Niet in geschil is dat met het saldo op de bankrekening van appellante nota’s zijn voldaan van bedrijven die aan [Z.] goederen of diensten hebben geleverd. Uit de afschriften van de bankrekening van appellante over de te beoordelen periode blijkt, naast de betalingen aan leveranciers van [Z.], ook van andere betalingen die verband houden met [Z.], te weten betalingen aan de stichting [1.], aan de stichting [2.], aan de Kamer van Koophandel, aan [X.] onder de vermelding van ‘loon’ en betalingen van toeristenbelasting.
4.2.3.
Op 8 november 2012 heeft de sociale recherche appellante uitgenodigd om inlichtingen te verstrekken over de betalingen. Appellante is toen met de uitbater van [Z.]
[V.] (V) verschenen en V heeft verklaard dat voornamelijk rekeningen van het vakantiepark (lees: [Z.]) zijn betaald met het saldo op de bankrekening van appellante, dat V deze rekeningen (lees: betalingen) verrekende met de door appellante te betalen huur en dat V het eten, de kleding en sigaretten zou betalen.
4.2.4.
Op basis van de afschriften van de bankrekening van appellante kan worden vastgesteld dat de inkomsten van appellante in de te beoordelen periode bestonden uit bijstand en een zorgtoeslag. Met het saldo op de bankrekening van appellante werden betalingen verricht voor [Z.] en werden niet of nauwelijks uitgaven verricht voor de kosten van levensonderhoud en werden ook geen huurbetalingen gedaan. Appellante heeft nagelaten hierover voldoende duidelijkheid te verschaffen. Aangezien onduidelijkheid is blijven bestaan over de financiële situatie van appellante, met name over de vraag hoe zij in de te beoordelen periode in de kosten van haar levensonderhoud heeft voorzien, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante daardoor tekort is geschoten in de nakoming van de inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat haar de schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden verweten vanwege haar psychische gesteldheid. Appellante heeft in dit verband gewezen op de overgelegde verklaring van psychiater M.M.M.G. Debije van 2 maart 2015 en de rapportage psychologisch belastbaarheidsonderzoek van psycholoog A. Pijnenborg van
10 oktober 2012. Hierin wordt appellante omschreven als een qua intelligentie op zwakzinnig tot zwakbegaafd niveau functionerende vrouw met forse sociale en persoonlijke beperkingen.
4.3.1.
De inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Uitsluitend moet worden beoordeeld of appellante de benodigde duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie en dit heeft nagelaten. Dat laatste is, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, het geval. Dat appellante, zoals zij heeft aangevoerd, niet in staat was vanwege haar psychische gesteldheid het college de vereiste duidelijkheid te verschaffen heeft zij overigens met de overgelegde verklaring en rapportage niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Voor zover bedoeld is te betogen dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien is van belang dat hiervan slechts sprake is als deze dringende redenen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Appellante heeft erop gewezen zij naast de bijstand geen inkomen heeft, zij niet in staat is om betaald werk te verrichten en zij psychische problemen heeft. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden waarop zij wijst het gevolg zijn van de terugvordering. De beroepsgrond slaagt dus niet.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en A.M. Overbeeke en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2017.
(getekend) Y.J. Klik
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD