ECLI:NL:CRVB:2017:1645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onvoldoende duidelijkheid over financiële situatie
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 1 juni 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten terecht had besloten om de bijstand over de periode van 12 mei 2010 tot en met 30 september 2012 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van een onderzoek door de sociale recherche, waaruit bleek dat appellante betalingen had verricht die niet in verhouding stonden tot haar levensonderhoud.
De Raad stelt vast dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie. Ondanks dat zij aanvoert dat haar bankrekening door derden werd gebruikt, is er geen bewijs dat haar vermogen niet is veranderd of dat zij geen inkomsten heeft gegenereerd. De Raad oordeelt dat de inlichtingenverplichting niet is nageleefd, wat een grond voor intrekking van de bijstand vormt. Appellante heeft ook aangevoerd dat haar psychische gesteldheid haar heeft belet om de benodigde informatie te verstrekken, maar de Raad oordeelt dat dit niet aannemelijk is gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de omstandigheden van appellante niet het gevolg zijn van de terugvordering. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspreken.