ECLI:NL:RBZWB:2021:2954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending van inlichtingen- en medewerkingsplicht

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Het college heeft op 17 oktober 2019 besloten om de bijstandsuitkering van eisers in te trekken met ingang van 18 september 2019, omdat zij de inlichtingen- en medewerkingsplicht zouden hebben geschonden. Dit besluit volgde op meldingen dat hun kinderen waren uitgeschreven van hun adres, wat aanleiding gaf tot een huisbezoek op 18 september 2019. Tijdens dit huisbezoek weigerde eiser om de badkamer te tonen, wat leidde tot twijfels over de woon- en leefsituatie van het gezin.

Eisers hebben aangevoerd dat zij niet hebben geschonden, omdat zij medewerking hebben verleend aan het huisbezoek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college op goede gronden heeft besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering. De rechtbank stelde vast dat eisers de medewerkingsplicht hebben geschonden door niet volledig mee te werken aan het huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen hersteltermijn te bieden of een tweede huisbezoek af te leggen, aangezien er een redelijke grond was voor het huisbezoek vanwege de onduidelijke woon- en leefsituatie.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 11 juni 2021, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6321 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit) heeft het college het recht van eisers op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken met ingang van 18 september 2019, vanwege schending van de inlichtingen- en medewerkingsplicht.
In het besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het door eisers ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is op 6 december 2019 door de rechtbank afgewezen (BRE 19/5628 PW VV).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eisers plaatsvervangend gemachtigde [naam plaatsvervangend gemachtigde eisers] , en mr. N.C. Vlaskamp namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers ontvangen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, als aanvulling op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser en de inkomsten uit arbeid van eiseres. Bij besluit van 15 augustus 2019 is het recht van eisers op een bijstandsuitkering met ingang van 15 juni 2019 gewijzigd naar de kostendelersnorm voor drie personen. Hun zoon [naam zoon eisers] is als kostendelende medebewoner aangemerkt, omdat hij de 21-jarige leeftijd heeft bereikt en geen onderwijs volgt. Het college heeft vervolgens vanuit de Basisregistratie personen meldingen gekregen dat de twee oudste kinderen zijn uitgeschreven van het adres van eisers, [naam zoon eisers] met ingang van 25 augustus 2019 en dochter [naam dochter eisers] met ingang van 4 september 2019. Deze uitschrijvingen kort na het besluit van 15 augustus 2019 gaven het college aanleiding om onderzoek te doen naar de woon- en leefsituatie van eisers. Op 18 september 2019 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn in een rapport weergegeven.
2.
Geschil
In geschil is of het college het recht van eisers op een bijstandsuitkering op goede gronden heeft ingetrokken per 18 september 2019 vanwege schending van de inlichtingen- en medewerkingsplicht.
3.
Wettelijk kader
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.
Intrekking uitkering
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 18 september 2019 (datum intrekking) tot 17 oktober 2019 (datum intrekkingsbesluit).
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit inzake intrekking van bijstand gaat om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. [1]
4.3.
Het college heeft aan het bestreden besluit de artikelen 17 en 54, derde lid, van de Participatiewet ten grondslag gelegd. Volgens het college is sprake van een onduidelijke woon- en leefsituatie. De uitschrijving van de kinderen, kort na het besluit betreffende toepassing van de kostendelersnorm, heeft bij het college het vermoeden doen rijzen dat sprake is (geweest) van een schijnverhuizing. De twijfel omtrent het recht van eiser op bijstand en de hoogte van dit recht vormen een redelijke grond voor het gehouden huisbezoek. Eiser heeft nagelaten de badkamer te tonen en de identiteit van de daar aanwezige persoon of personen kenbaar te maken. Daarmee is onvoldoende voldaan aan de medewerkings- en inlichtingenverplichting, waardoor de twijfels omtrent de woon- en leefsituatie niet zijn weggenomen maar juist zijn versterkt. Hierdoor is volgens het college het recht op bijstand niet vast te stellen.
4.4.
Eisers voeren hiertegen aan dat het recht op een bijstandsuitkering ten onrechte is ingetrokken. Zij hebben de inlichtingenplicht niet geschonden, want zij hebben hun medewerking verleend aan het huisbezoek. Indien eisers de inlichtingenplicht wel geschonden hebben, dient de beslissing tot intrekking van het recht op bijstandsuitkering te worden vernietigd, omdat het onderzoek niet volledig en niet voldoende zorgvuldig is uitgevoerd, waardoor eisers onvoldoende de mogelijkheid is geboden de daadwerkelijke woonsituatie aan te tonen. Door het plotselinge vroege bezoek waren zij overrompeld. Eiser was hierdoor verward en in paniek en kon of wilde om die reden niet direct aangeven wie er in de badkamer was. Later heeft eiser aangegeven dat het [naam zoon eisers] was. Echter, nader onderzoek naar de vraag of [naam zoon eisers] woonachtig was bij eisers heeft niet plaatsgevonden. Zo is er niet vastgesteld dat er bezittingen van [naam zoon eisers] in de woning aanwezig waren en is geen (ondertekende) verklaring van eisers opgenomen. Het college heeft daarnaast niet aangegeven wat de gevolgen voor het recht op uitkering zouden zijn wanneer niet duidelijk werd wie zich in de badkamer bevond. Het onderzoek is vroegtijdig afgebroken en niet volledig en zorgvuldig uitgevoerd. Het lag daarom op de weg van het college om een hersteltermijn te bieden voor het verduidelijken van de situatie of nogmaals een volledig huisbezoek af te leggen. De gevolgen van de besluitvorming zijn in strijd met redelijkheid en billijkheid, zo stellen eisers.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat § 3.2 van de Participatiewet bepalingen bevat op grond waarvan de hoogte van het recht op een bijstandsuitkering wordt vastgesteld. Een van de onderdelen die van belang is voor vaststelling van de hoogte van de bijstandsuitkering is het hebben van kostendelende medebewoners. De vraag of sprake is van kostendelende medebewoners is een essentieel gegeven voor het kunnen vaststellen van het recht op bijstand. Eisers dienden daarom inlichtingen te verstrekken die zien op het hebben van kostendelende medebewoners.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak [2] kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden - in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand - indien voor dat huisbezoek een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
4.7.
In dit geval was sprake van een redelijke grond voor het huisbezoek, namelijk de onduidelijke woon- en leefsituatie. Deze redelijke grond wordt door eisers niet betwist.
Uit het ondertekende formulier Informed consent blijkt dat eisers het doel van het huisbezoek is medegedeeld en dat zij gewezen zijn op de gevolgen voor het recht op bijstandsuitkering bij weigering medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Uit de ondertekening van dit formulier volgt ook dat eisers in beginsel hebben meegewerkt aan het huisbezoek.
4.8.
Uit het verslag over het huisbezoek blijkt dat de rapporteurs beide eisers en de minderjarige inwonende kinderen in de woning hebben gezien. Vervolgens zagen zij dat de badkamerdeur op slot was. Eiser wilde niet ingaan op verzoeken van de rapporteurs om de badkamer te tonen en hij verklaarde dat hij niet wist wie er in de badkamer was. Daarop is hij naar beneden gelopen. De rapporteurs hebben eiser even alleen gelaten om hem de gelegenheid te bieden zijn weigering te overdenken en erop terug te komen. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om alsnog aan zijn medewerkingsplicht te voldoen. Hieruit volgt dat eiser de medewerkingsplicht heeft geschonden.
4.9.
Anders dan eisers hebben aangevoerd heeft het college niet onzorgvuldig gehandeld door niet nogmaals een hersteltermijn te bieden of een (tweede) volledig huisbezoek af te leggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak [3] in het algemeen groot gewicht toekomt aan het belang van het college om - zo nodig - onmiddellijk een huisbezoek af te leggen teneinde een door eisers opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat anders de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie tussentijds wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel sterk aan effectiviteit inboet. Evenmin is sprake van zwaarwegende redenen op grond waarvan eisers niet binnen de gegeven gelegenheid tot overdenking hebben kunnen terugkomen op hun weigering tot medewerking.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat eisers de inlichtingen- en medewerkingsplicht hebben geschonden. Het college heeft op goede gronden het recht op een bijstandsuitkering met ingang van de dag van het huisbezoek ingetrokken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 11 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:311.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2127.
3.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 17 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4080.