ECLI:NL:RBZWB:2021:2953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5940
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending van de inlichtingenplicht door eisers

In deze zaak hebben eisers, die sinds 5 maart 2007 een bijstandsuitkering ontvangen, beroep ingesteld tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Het college heeft in een besluit van 15 april 2019 de bijstandsuitkering met ingang van 1 maart 2019 ingetrokken, omdat eisers niet voldaan zouden hebben aan hun inlichtingenplicht. Eisers hebben het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar, waarna het college in een bestreden besluit van 24 maart 2020 het bezwaar ongegrond verklaarde, maar wel een dwangsom toekende voor het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

Tijdens de zitting op 30 april 2021 is het beroep besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de bijstandsuitkering heeft ingetrokken op basis van artikel 54 van de Participatiewet, omdat eisers niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Eisers hebben aangevoerd dat zij wel degelijk aan hun verplichtingen hebben voldaan en dat het college hen niet adequaat heeft geïnformeerd over de vereisten voor het verstrekken van informatie.

De rechtbank oordeelt dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun financiële situatie en dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden het recht op bijstand heeft ingetrokken, omdat niet kon worden vastgesteld of eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5940 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. R. Joosen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2019 (primair besluit) heeft het college het recht van eisers op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken met ingang van 1 maart 2019.
Bij brief van 24 oktober 2019 hebben eisers het college in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar.
In het besluit van 24 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit onder verbetering van de motivering ongegrond verklaard. Daarnaast is een dwangsom toegekend van € 1.442,- vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 30 april 2021. Hierbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde, en mr. N.C. Vlaskamp namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers ontvangen sinds 5 maart 2007 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van gegevens op bankafschriften en waarnemingen tijdens gesprekken met de klantmanager is eind januari 2019 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte bijstandsuitkering. Eisers zijn schriftelijk verzocht informatie te verstrekken. Bij besluit van 4 maart 2019 is het recht van eisers op een bijstandsuitkering opgeschort en is hen een termijn geboden om (alsnog en meer) gegevens over te leggen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Eisers hebben op 8 en 11 maart 2019 nadere informatie ingediend. Daarnaast heeft een administratief onderzoek plaatsgevonden en op 2 april 2019 een gesprek in het stadhuis. De resultaten van het onderzoek zijn in een rapport weergegeven.
2.
Grondslag besluit
2.1.
In het primaire besluit heeft het college de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, omdat eisers een verzuim niet hebben hersteld. Zij hebben volgens het college niet alle gevraagde gegevens overgelegd om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
2.2.
Na bezwaar heeft het college het primaire standpunt verlaten. Aan de besluitvorming in de beslissing op bezwaar zijn de artikelen 17 en 53, derde lid, van de Participatiewet ten grondslag gelegd. Beide partijen hebben ter zitting aangegeven dat in dit geval sprake is van een kennelijke verschrijving en dat artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bedoeld. Volgens het college hebben eisers de gevraagde stukken overgelegd, maar aan de hand daarvan is geconstateerd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3.
Geschil
In geschil is of het college het recht van eisers op een bijstandsuitkering op goede gronden heeft herzien en per 1 maart 2019 heeft ingetrokken vanwege schending van de inlichtingenplicht.
4.
Wettelijk kader
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Intrekking uitkering
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2019 (datum intrekking) tot 15 april 2019 (datum intrekkingsbesluit).
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit inzake intrekking van bijstand gaat om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. [1]
5.3.
Het college stelt dat in dit geval sprake is van een onduidelijke inkomens- en vermogenspositie. Uit de aangeleverde bankafschriften blijkt dat sprake is van stortingen en bijschrijvingen door derden. De schriftelijke toelichting van eisers is volgens het college niet verifieerbaar en controleerbaar en komt niet overeen met de stortingen en kasopnames. Ook tijdens het gesprek is hierover geen duidelijkheid verkregen. Tijdens het gesprek is aangegeven dat thuis nog het nodige zal worden uitgezocht betreffende de stortingen die voor hun dochter zouden zijn, maar hierop is geen aanvullende toelichting meer ontvangen. Daarnaast is het wekelijks uitgavepatroon voor voeding, toiletartikelen, kleding en dergelijke (gemiddeld € 54,17) aanmerkelijk lager dan een normaal uitgavenpatroon volgens het Nibud (gemiddeld € 131,94). Eisers bezitten twee auto’s en hebben geen bewijs van onderhoudskosten overgelegd. Uit de paspoorten van eisers blijkt dat zij in 2016, 2017 en 2018 perioden in het buitenland verbleven en dit hebben zij niet bij het college gemeld. Er was bij eisers geen sprake van onvermogen om de gevraagde gegevens te overleggen. Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken en de onduidelijkheden over hun financiële situatie niet weg te nemen. Hierdoor is volgens het college het recht op bijstand niet vast te stellen.
5.4.
Eisers voeren hiertegen aan dat geen sprake is van verzuim noch van verwijtbaarheid, omdat zij voldaan hebben aan de opgelegde verplichting tot het geven van inzicht. Dat de ingediende stukken volgens het college onvoldoende waren, dat verwacht werd dat zij tijdens het gesprek ontbrekende stukken zouden overleggen en dat hen vervolgens nog een termijn was gegund om nadere stukken aan te leveren, was voor eisers niet duidelijk tijdens het gesprek. Ook uit de gespreksregistratie volgt dit niet. Eisers zijn van mening dat het op de weg van het college had gelegen om eisers hiervan op de hoogte te stellen. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering van het bestreden besluit, ook na aanpassing van de motivering. Het college heeft daarnaast niet gereageerd op het in de bezwaarfase gedane aanbod om nog nadere stukken aan te leveren. Eisers stellen dat hen, gezien hun psychische gesteldheid, niet kan worden verweten dat zij de inlichtingenplicht niet volledig zijn nagekomen of niet adequaat hebben gereageerd. Uit de gespreksregistratie blijkt ook dat eisers overvraagd zijn. Ter onderbouwing van hun psychische gesteldheid ten tijde van het onderzoek naar het recht op bijstand, wordt verwezen naar de in bezwaar overgelegde stukken van GGZ en [naam zorggroep] . Gezien het voorgaande had het college af moeten zien van (schorsing en) intrekking van het recht op een bijstandsuitkering, zo stellen eisers.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat eisers met de overgelegde bankafschriften en het overgelegde overzicht onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven in hun financiële situatie. Er is meer geld gestort op de bankrekeningen (€ 4.545,00) dan er is opgenomen (€ 3.180,00). Ter zitting is namens eisers verklaard dat zij in de loop der jaren geld opzij hebben gezet en van hun zoon hebben gekregen. Eisers hebben echter geen controleerbare en verifieerbare bewijsstukken overgelegd waaruit dit blijkt. Het overgelegde overzicht is onvoldoende als bewijs, omdat daarmee niet alle stortingen en overschrijvingen zijn verantwoord. Betreffende het lage uitgavepatroon voor boodschappen merkt de rechtbank op dat het mogelijk is zuinig te leven. Eisers hebben echter niet voldoende inzichtelijk gemaakt waar zij dan wel van hebben geleefd. Met de enkele verklaring zonder onderbouwing hebben eisers hun uitgavenpatroon niet aannemelijk gemaakt. Het verblijf in het buitenland behoeft geen bespreking, omdat dit buiten de in geding zijnde periode valt en dus niet ten grondslag kan worden gelegd aan het bestreden besluit. Uit het voorgaande volgt dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
5.6.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat hen niet te verwijten valt dat zij de inlichtingenplicht niet volledig zijn nagekomen of niet adequaat hebben gereageerd. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is een objectief geformuleerde verplichting. [2] Dit betekent dat het in het kader van de intrekking niet relevant is of eisers te verwijten valt dat zij informatie niet of onvoldoende hebben verstrekt.
5.7.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkenen in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Het is dan aan de betrokkenen om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad. [3]
5.7.
Eisers zijn daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Het overgelegde overzicht en de verklaringen bieden onvoldoende bewijs voor de herkomst van de stortingen en de van hun zoon verkregen gelden. Hierdoor is de aard en de omvang van deze middelen onduidelijk gebleven. De lage uitgaven van levensonderhoud zijn niet aannemelijk gemaakt of met bewijsstukken onderbouwd.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat het college op goede gronden het recht van eisers op bijstand heeft ingetrokken, omdat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden en hierdoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 11 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet:
Onverminderd 30c[lees: artikel 30c], tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54 van de Participatiewet:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:311.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1645.
3.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:330.