ECLI:NL:RBZWB:2021:2907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel uitbetaalde WAO-uitkering door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 juni 2021, staat de terugvordering van een te veel uitbetaalde WAO-uitkering centraal. Eiser, die als chauffeur werkzaam was, ontving in november 2018 een voorschot van € 1.320,70 op zijn WAO-uitkering. Dit bedrag werd door het UWV teruggevorderd, omdat eiser volgens het UWV te veel had ontvangen. Eiser had in die periode een nabetaling van niet opgenomen vakantie-uren ontvangen van zijn voormalige werkgever, wat leidde tot de terugvordering door het UWV. Eiser stelde dat deze nabetaling niet als inkomen moest worden aangemerkt, omdat het betrekking had op een periode waarin hij recht had op een volledige WAO-uitkering.

De rechtbank overwoog dat het UWV op basis van de wetgeving verplicht was om het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. De relevante artikelen van de WAO en de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen werden aangehaald, waaruit bleek dat de nabetaling van vakantie-uren als loon moest worden aangemerkt. Eiser had geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien, en de rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving door het UWV en de beperkte ruimte voor individuele afwegingen in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5556 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV een bedrag van € 1.320,70 over de maand november 2018 van eiser teruggevorderd als te veel aan hem uitbetaald voorschot ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
In het besluit van 18 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 maart 2021.
Hierbij was aanwezig mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV, die via videobellen deelnam. Eiser heeft, na voorafgaand bericht van verhindering, niet deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was werkzaam als chauffeur koeriersdienst toen hij op 19 maart 2001 is uitgevallen.
Vervolgens heeft het UWV eiser een WAO-uitkering toegekend. Daarnaast heeft eiser werkzaamheden in ander werk uitgevoerd, waarvan de inkomsten werden verrekend met zijn uitkering. Vanaf 1 oktober 2015 is de uitkering van eiser uitbetaald als voorschot, met definitieve vaststelling achteraf na vergelijking met de inkomensgegevens van de Belastingdienst.
Op 17 november 2016 is eiser uitgevallen voor werk. Het UWV heeft eiser na het verstrijken van de wachttijd met ingang van 15 november 2018 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Over de maand november 2018 heeft het UWV aan eiser een voorschot van € 1.320,70 bruto op zijn WAO-uitkering verleend.
Volgens de salarisspecificatie van november 2018 heeft de (inmiddels voormalig) werkgever van eiser een sv-loon (loon voor sociale verzekering) van € 2.935,18 bruto aan hem uitbetaald, waaronder een uitbetaling van niet genoten vakantie-uren.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de hoogte van de WAO-uitkering van eiser over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 30 november 2018 definitief berekend. Daarbij heeft het UWV vastgesteld dat eiser over de maand november 2018 een bedrag van € 1.320,70 bruto te veel aan WAO-uitkering heeft ontvangen en heeft dit bedrag van eiser teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Het geschil
In geschil is of eiser € 1.320,70 te veel voorschot heeft ontvangen aan WAO-uitkering in november 2018. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser van zijn toenmalig werkgever een nabetaling van niet opgenomen vakantie-uren heeft gekregen in die periode.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat de inkomsten die in november 2018 zijn nabetaald, zien op vakantie-uren die de voormalig werkgever in juli 2017 ten onrechte had afgeschreven. Met behulp van zijn rechtsbijstandsverzekeraar heeft eiser in een gerechtelijke procedure zijn vordering tot uitbetaling van deze uren alsnog toegewezen gekregen. Dit heeft de voormalig werkgever in een salarisstrook van november 2018 verwerkt en aan eiser uitbetaald. Volgens eiser wordt dat geld nu door het UWV ten onrechte aangemerkt als geld uit arbeid. Daarbij heeft eiser er op gewezen dat het niet makkelijk is vakantie-uren op te nemen bij ziekte. Het betreft uren van de periode voordat hij recht had op een volledige WAO-uitkering. Ook merkt eiser op dat hij het al zwaar genoeg heeft en vraagt zich af hoe hij alles moet rondbreien.
4.
Verweer
Het UWV stelt zich op het standpunt dat het bedrag aan nabetaling van vakantie-uren is betaald in de periode november 2018 en dat dit bedrag ingevolge artikel 44, eerste en tweede lid, van de WAO moet worden aangemerkt als loon dat is genoten in die periode. Het UWV heeft gesteld dat het wettelijk voorgeschreven rekening moet houden met het sv-loon dat in een bepaalde maand wordt genoten en dat het geen mogelijkheid heeft van die regeling af te wijken.
5.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6
Oordeel rechtbank
6.1
De rechtbank overweegt dat uit artikel 2 en artikel 2a van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (Regeling) volgt dat onder inkomen en loon in de zin van artikel 44 van de WAO onder meer het sv-loon wordt verstaan. Uit artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in samenhang bezien met artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 volgt dat tot het sv-loon ook de uitbetaling van niet-opgenomen verlofdagen wordt gerekend.
Niet is in geschil dat de toenmalige werkgever van eiser van de nabetaling van niet opgenomen vakantie-uren aangifte heeft gedaan in de maand november 2018. Uit artikel 44, tweede lid, van de WAO volgt dat loon wordt geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan. Artikel 44, tweede lid, van de WAO laat het UWV geen ruimte de nabetaling in aanmerking te nemen met betrekking tot de maanden waarop de nabetaling feitelijk ziet. In zijn uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1031, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat dat artikel 44, tweede lid, van de WAO een dwingende bepaling is die het UWV geen ruimte geeft om hiervan af te wijken. Uit de tweede nota van wijziging bij de Verzamelwet SZW 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 33 988, nr. 11, p. 8) blijkt dat de wetgever op dit punt een bewuste keuze heeft gemaakt en voor ogen heeft gehad dat het UWV bij de verrekening van inkomsten uit arbeid zonder meer kan uitgaan van de opgave per tijdvak door de werkgever. Ook uit de nota van toelichting bij het Besluit van 17 juni 2015 tot wijziging van het Schattingsbesluit (Stb. 2015, 253, p. 4) blijkt dat de kortingsbepaling van artikel 44, tweede lid, van de WAO, moet worden toegepast over het tijdvak waarin van dat loon aangifte is gedaan, ook in het geval dit loon bijvoorbeeld betrekking heeft op in meerdere tijdvakken verrichte arbeid, of als er sprake is van een nabetaling.
Onder deze omstandigheden bestond voor het UWV dan ook geen ruimte de nabetaling bij de berekening van de uitkering voor de maand november 2018 buiten beschouwing te laten en was het UWV verplicht het te veel betaalde aan WAO-uitkering over die periode van eiser terug te vorderen.
6.2
Voor zover eiser met de beroepsgrond dat hij het al zwaar genoeg heeft en zich afvraagt hoe hij alles financieel moet rondbreien, heeft bedoeld een beroep te doen op dringende redenen om van terugvordering af te zien (in de zin van artikel 57, zesde lid, van de WAO) overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4390) kunnen dringende redenen om af te zien van de terugvordering slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser als gevolg van de terugvordering van de WAO-uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Er dient een individuele afweging plaats te vinden van alle relevante omstandigheden. Eiser heeft geen gegevens ingebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van onaanvaardbare gevolgen, zodat niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Voor zover eiser heeft bedoeld dat sprake is van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering, is nog van belang dat het UWV met een eventueel beperkte aflossingscapaciteit van eiser rekening dient te houden bij de invordering.
7.
Conclusie
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E.J. Loontjens, griffier, op 10 juni 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage

Wettelijk kader

Artikel 13 van de WAO bepaalt:
Deze wet, met uitzondering van artikel 44, verstaat onder loon het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).
Artikel 44 van de WAO bepaalt:
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
2. Indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in dienstbetrekking arbeid als bedoeld in het eerste lid verricht of heeft verricht, wordt het loon geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
(…)
8. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. (…)
Artikel 57, eerste lid, van de WAO bepaalt:
De uitkering (…), alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De in artikel 44, achtste lid, van de WAO bedoelde ministeriële regeling is de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (Regeling).
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt:
Onder loon als bedoeld in de artikelen 44, tweede lid, van de WAO (…) wordt verstaan het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet, met uitzondering van:
het loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;
loondervingsuitkeringen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de door de werkgever betaalde aanvullingen op die uitkeringen;
de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;
een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d, van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof.
Artikel 2a, eerste lid van de Regeling bepaalt:
Onder inkomen als bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, van de WAO (…) wordt verstaan:
a. het loon, bedoeld in artikel 2;
(…).
Artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekering bepaalt:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
Tot het loon behoren niet:
hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat en met uitzondering van toeslagen op grond van de Toeslagenwet;
eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;
een tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt:
Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
Onder aanspraken worden mede verstaan rechten op geheel of gedeeltelijk betaald verlof.
Tot het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een tot het loon behorende aanspraak voor zover de aanspraak in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking is genomen.
Onverminderd de omstandigheid dat de inhoudingsplichtige ingevolge artikel 32ba of artikel 32bb de aldaar bedoelde belasting is verschuldigd en de bedragen die worden ingehouden als bijdrage ingevolge een in artikel 32ba bedoelde regeling tot het loon behoren, behoren tot het loon:
uitkeringen en verstrekkingen uit een voordien niet tot het loon gerekende aanspraak ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32ba;
vertrekvergoedingen als bedoeld in artikel 32bb, met uitzondering van vertrekvergoedingen als bedoeld in artikel 32bb, vijfde lid;
hetgeen wordt genoten ter zake van de uitoefening of vervreemding van een aandelenoptierecht als bedoeld in artikel 32bb, vijfde lid.