Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij het verzet van een gemachtigde namens een B.V. werd behandeld. De rechtbank had eerder, op 1 oktober 2020, de beroepen van de B.V. niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De gemachtigde heeft op 15 oktober 2020 verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft daarbij geen verzoek gedaan om gehoord te worden. De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het verzet beoordeeld. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verzet worden gedaan door een belanghebbende of het bestuursorgaan, maar het verzetschrift moet voldoen aan bepaalde vereisten, waaronder ondertekening door de indiener of een geldige machtiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen schriftelijke machtiging had overgelegd bij het indienen van het verzet. Ondanks herhaalde verzoeken om een machtiging en een identiteitsbewijs, heeft de gemachtigde niet voldaan aan deze eisen. De rechtbank heeft daarom geconcludeerd dat de gemachtigde niet rechtsgeldig was gemachtigd om namens de B.V. verzet te doen. De rechtbank heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.