Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 20/4947, waarin het verzet van de gemachtigde tegen een eerdere uitspraak van 1 oktober 2020 werd behandeld. In die eerdere uitspraak was het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. De gemachtigde heeft op 15 oktober 2020 verzet aangetekend, maar heeft daarbij geen verzoek gedaan om gehoord te worden.
De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het verzet beoordeeld. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verzet worden gedaan door een belanghebbende of het bestuursorgaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzetschrift niet correct was ondertekend, omdat er geen schriftelijke machtiging was overgelegd. Ondanks herhaalde verzoeken om een machtiging en een identiteitsbewijs, heeft de gemachtigde niet voldaan aan deze verzoeken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemachtigde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij of zij een bestaand persoon is en dat de overgelegde machtiging niet rechtsgeldig was. Daarom heeft de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.