In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking revisierente van € 9.709 die was opgelegd in verband met de afkoop van een lijfrentepolis. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de beschikking revisierente verminderd tot € 1.580. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de beschikking revisierente ten onrechte had gehandhaafd, omdat het verzoek van de belanghebbende om vermindering van de revisierente als een bezwaar had moeten worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de inspecteur niet had voldaan aan de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, omdat de belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de inspecteur de medische verklaring zou honoreren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van revisierente, maar dat de inspecteur in dit geval niet had mogen volharden in de oorspronkelijke beschikking. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en de belanghebbende in het gelijk gesteld, met de verplichting voor de inspecteur om het griffierecht te vergoeden.