Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2021 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van eigen verteerkosten door een consultant die werkzaam is vanuit een eenmanszaak. De belanghebbende, die in 2014 en 2015 werkzaamheden verrichtte in verschillende plaatsen, had kosten voor maaltijden opgenomen als zakelijke kosten in zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). De inspecteur van de Belastingdienst betwistte deze aftrek en stelde dat de kosten geen ondernemingskosten zijn volgens artikel 3.8 van de Wet IB 2001, omdat ze een overheersend privékarakter hebben.
De rechtbank oordeelde dat de eigen verteerkosten van de belanghebbende niet kwalificeren als zakelijke kosten. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de verblijfskosten zakelijk zijn, de kosten voor maaltijden voortkomen uit een primaire levensbehoefte en dus als privéuitgaven moeten worden beschouwd. De rechtbank verwierp ook de vergelijking die de belanghebbende maakte met de situatie van werknemers, waarbij werkgevers kosten voor maaltijden kunnen vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de aftrek van de verteerkosten had geweigerd en verklaarde de beroepen ongegrond.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.