ECLI:NL:RBZWB:2021:2698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
BRE-21_9
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep wegens het niet betalen van griffierecht. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen een aanslag motorrijtuigenbelasting, maar had geen griffierecht betaald. De rechtbank Oost-Brabant had het beroepschrift doorgezonden naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die bevoegd was om het beroep te behandelen. De belanghebbende werd geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht van € 48,00, maar heeft geen informatie verstrekt ter onderbouwing van een verzoek om betalingsonmacht. De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen en de belanghebbende gewezen op de gevolgen van het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet was ontvangen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de belanghebbende niet in verzuim was. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij in aanmerking kwam voor vrijstelling van het griffierecht. Daarom werd het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/9
uitspraak van 1 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Belanghebbende heeft bij de rechtbank Oost-Brabant een beroepschrift ingediend betreffende de aanslag motorrijtuigenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .Y096002. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank omdat deze rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen. Voor het beroep is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 48,00. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft belanghebbende verzocht om toezending van formulieren voor een verzoek om betalingsonmacht. Belanghebbende is vervolgens in de gelegenheid gesteld om het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt. De griffier heeft vervolgens het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 19 maart 2021 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet is ontvangen. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Hier is niet gebleken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Opmerking verdient daarbij dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen. Vrijstelling van griffierecht is enkel mogelijk wanneer belanghebbende aannemelijk maakt dat het maandelijkse netto-inkomen minder bedraagt dat 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat belanghebbende ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van belanghebbende niet van belang. Verder moet het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van belanghebbende [1] . Belanghebbende heeft niet gereageerd en daarom niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
P. van der Hoeven, griffier, op 1 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie voor deze normen het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, onder meer gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2015:354.