Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Feiten.
Het bestreden besluit.
Beroepsgronden.
Eiser bestrijdt dat er geen gezagsverhouding was tussen hem en [naam bedrijf 1] . Hij moest de instructies van de heer [naam eigenaar] , eigenaar van [naam bedrijf 1] , opvolgen. Vanuit de aard van zijn functie en zijn professionaliteit had hij een zekere vrijheid in de invulling van de werkzaamheden, maar dat maakt niet dat een gezagsverhouding ontbrak. Eiser moest toestemming hebben van [naam eigenaar] om contracten aan te gaan. De bezorgplanning werd door [naam eigenaar] bekeken en regelmatig bijgesteld. Eiser had vaste werktijden die door de werkgever werden bepaald. Vakantie had hij bij de werkgever moeten aanvragen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser twee schriftelijke verklaringen van [naam eigenaar] ingeleverd. Na zijn ongeval moest hij zich bij de werkgever ( [naam eigenaar] ) ziekmelden en deze had het loon moeten doorbetalen. Eiser stelt dat hij als directeur in loondienst was; het salaris staat in verhouding tot de werkzaamheden als bijvoorbeeld acquisitie en het binnenhalen van klanten. Eiser meent dat [naam eigenaar] hem ten onrechte niet heeft aangemeld als verzekerde bij de Belastingdienst. Voor het feit dat eiser destijds op het adres van de werkgever stond ingeschreven, geeft hij de uitleg dat de voorheen door hem gehuurde kamer geen prettige woonplek was. [naam eigenaar] had voldoende plek en eiser had daardoor eiser geen woon/werkverkeer meer.
Wettelijk kader.
Beoordeling.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.