ECLI:NL:RBZWB:2021:2684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, de verweerder. Eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, maar deze werd door Orionis ingetrokken over de periode van 18 november 2015 tot en met 31 januari 2019. Tevens werd een bedrag van € 51.783,60 aan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van Orionis, waarin het bezwaar van eiser tegen de intrekking en terugvordering gegrond werd verklaard, maar de inhoudelijke beslissing niet werd gewijzigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tijdens de periode van bijstandsverlening op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, die hij niet heeft gemeld bij Orionis. Dit leidde tot de conclusie dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser voerde aan dat zijn activiteiten hobbymatig waren en geen invloed hadden op zijn recht op bijstand, maar de rechtbank oordeelde dat de aard en omvang van de werkzaamheden voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij recht had op bijstand, wat hij niet kon doen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 mei 2021, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6115 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. N. Wouters,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 mei 2019 (primaire besluit) heeft Orionis besloten de aan eiser toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet in te trekken over de periode van 18 november 2015 tot en met 31 januari 2019 en de over die periode onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eiser terug te vorderen tot een bedrag van € 51.783,60.
In het besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, maar de beslissing over de intrekking en terugvordering inhoudelijk niet gewijzigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en namens Orionis mr. N.M. Feijtel en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten.
In de beslissing van 16 december 2015 heeft Orionis aan eiser met ingang van 18 november 2015 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend. Eiser heeft bij de aanvraag destijds aangegeven geen werkzaamheden te verrichten. In januari 2019 heeft eiser aan de werkmatcher van Orionis meegedeeld dat hij vrijwilligerswerk verricht voor de bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] .
Deze mededeling was aanleiding voor Orionis een onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. Uit het onderzoek bij de Kamer van Koophandel is onder meer gebleken dat eiser in de periode van 21 augustus 2017 tot en met 23 oktober 2017 een bedrijf onder de handelsnaam [naam bedrijf 3] [naam bedrijf 1] exploiteerde. Het bedrijf was gevestigd op eisers huisadres en richtte zich op colportage en detailhandel via overige distributievormen. Verder is gebleken dat mevrouw [naam vriendin] , vriendin van eiser, op 15 januari 2018 een bedrijf onder de handelsnaam [naam bedrijf 1] heeft ingeschreven. Ook dit bedrijf is gevestigd op eisers huisadres en richt zich op detailhandel via internet in een algemeen non-food assortiment.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport sociale recherche van 13 mei 2019. Op grond van het onderzoek heeft Orionis geconcludeerd dat eiser tijdens het ontvangen van zijn bijstandsuitkering op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht die hij niet bij Orionis heeft gemeld. Vervolgens heeft Orionis het primaire besluit genomen dat in bezwaar is gehandhaafd.
2.
Het geschil.
In geschil is of Orionis eisers bijstandsuitkering terecht heeft ingetrokken over de periode van 18 november 2015 tot en met 31 januari 2019 en de als gevolg daarvan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering ter hoogte van € 51.783,60 terecht van eiser heeft teruggevorderd.
3.
Het bestreden besluit.
Orionis heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn op geld waardeerbare activiteiten. Als gevolg daarvan is het recht op bijstandsuitkering niet vast te stellen. Op grond daarvan heeft Orionis de bijstandsuitkering ingetrokken over de periode van 18 november 2015 tot en met 31 januari 2019 en de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over die periode van hem teruggevorderd.
4.
Standpunt van eiser.
Eiser voert, samengevat, in beroep aan dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, nu er geen sprake is van inkomen in de zin van de Participatiewet. Orionis gaat volgens eiser ten onrechte uit van ondernemerschap van eiser. Eiser voert aan dat het hier gaat om hobbymatige activiteiten met marginale inkomsten die als onkostenvergoeding beschouwd dienen te worden en niet van invloed kunnen zijn op de uitkering. Er is volgens eiser geen sprake van ondernemerschap en ook de registratie van de websites op naam van eiser, de berichten op facebook en de naambordjes van de bedrijven aan zijn woning tonen niet aan dat er sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Eiser meent dat zijn geringe inkomsten onder de vrij te laten vrijwilligersvergoeding vielen. Eiser stelt dat de bedrijven van zijn vriendin zijn en dat hij er geen bemoeienis mee heeft. De inlichtingenplicht is volgens eiser evenmin geschonden door het niet overleggen van de administratie van de bedrijven [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 3] . Voorts beroept eiser zich op schending van het vertrouwensbeginsel, omdat de bestreden beslissing in het dictum de bezwaren gegrond verklaart, maar in de overwegingen wordt uitgegaan van een ongegrondverklaring.
5.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet (voor zover hier van belang) herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
6.
Beoordeling van de rechtbank.
6.1.
Vertrouwensbeginsel.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Er is sprake van een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit. Dit blijkt uit de strekking van de heroverweging in het bestreden besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren, waarnaar wordt verwezen. Het heeft eiser ondanks de schrijffout duidelijk moeten zijn dat de strekking van de bestreden beslissing een ongegrondverklaring van de bezwaren betrof en dat de primaire beslissing niet werd herroepen. Dat eiser dit zo heeft opgevat blijkt ook uit het beroepschrift.
6.2.
Schending inlichtingenplicht.
De in dit geval te beoordelen periode in loopt van 18 november 2015 tot en met 31 januari 2019.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op Orionis rust.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt van Orionis dat eiser op geld waardeerbare activiteiten voor [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] heeft verricht.
De rechtbank overweegt daartoe dat eiser in januari 2019 aan de werkmatcher van Orionis te kennen heeft gegeven dat hij vrijwilligerswerk voor de bedrijven [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] verricht. Orionis beschikte daarnaast over een door eiser opgestelde (open) sollicitatiebrief van 2 februari 2019 en zijn curriculum vitae. In deze brief geeft eiser aan dat hij eigenaar is van de onderneming [naam bedrijf 1] en al twaalf jaar verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding, het helpen van klanten, het bouwen van applicaties, software en websites, het beheren van bedrijfsnetwerken en het leveren van telecommunicatieoplossingen. Eiser heeft tijdens het gesprek bij Orionis met de sociaal rechercheurs op 27 maart 2019 verklaard dat hij [naam bedrijf 1] medio 2013 heeft opgericht. De activiteiten betroffen voornamelijk het repareren van computers bij klanten aan huis. Omdat eiser in 2018 tot de WSNP is toegelaten, heeft zijn vriendin, [naam vriendin] , [naam bedrijf 1] overgenomen. Eiser heeft verklaard dat hij voor dit bedrijf werkzaamheden verrichtte op vrijwillige basis en dat de inkomsten naar het bedrijf van zijn vriendin gingen. Verder heeft eiser verklaard dat [naam bedrijf 2] voortkwam uit de activiteiten van [naam bedrijf 1] , ook op naam van [naam vriendin] stond en zich richtte op internet- en telecomabonnementen. [naam vriendin] werkte op maandag, dinsdag en woensdag in een kaaswinkel en op donderdag en vrijdag vanuit eisers woning voor genoemde bedrijven, wat ook wordt bevestigd in de eigen verklaring van [naam vriendin] . Eiser heeft verklaard dat hij op maandag, dinsdag en woensdag het aanspreekpunt was en eigenlijk het brein achter het bedrijf en het product was. Tijdens de hoorzitting heeft eiser verklaard dat hij ook de website bijhield.
Gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerend karakter van de werkzaamheden stelt Orionis zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat eiser tijdens het ontvangen van de bijstandsuitkering vanaf 18 november 2015 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht.
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:578), is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn en daarom gemeld dient te worden aan het bijstandsverlenend orgaan. De intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht speelt geen rol. Ook is niet van belang of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Het gaat erom of voor die werkzaamheden in het maatschappelijk verkeer doorgaans een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen. Eisers standpunt dat hij niets hoefde op te geven, omdat het vrijwilligerswerk betrof waarmee hij nagenoeg niets heeft verdiend, volgt de rechtbank niet, gelet op bovengenoemde vaste rechtspraak. Voor zover eiser zelf de inlichtingenplicht beperkter heeft uitgelegd, blijft dit voor zijn rekening en risico. De inlichtingenplicht is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij opzet of verwijtbaarheid geen rol speelt (ECLI:NL:CRVB:2019:1381). Indien bij eiser onduidelijkheid had bestaan over de relevantie van de te melden feiten en omstandigheden, had het op zijn weg gelegen om hierover bij Orionis nadere inlichtingen in te winnen. Niet gebleken is dat eiser niet in staat was om aan de inlichtingenplicht te voldoen.
Voor eisers standpunt dat hij van zijn activiteiten al eerder dan in januari 2019 melding heeft gemaakt bij zijn jobcoach ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Eisers melding bij de werkmatcher dat hij vrijwilligerswerk verrichtte, was de eerste melding en tevens de aanleiding voor Orionis om het onderzoek te starten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor januari 2019 zijn werkzaamheden bij Orionis heeft gemeld.
Eiser komt in dit verband ook geen beroep toe op de vrijlating van een deel van de inkomsten op grond van artikel 31, eerste lid, onder n, van de Participatiewet omdat eiser op de datum in geding jonger dan 27 jaar was, zodat deze regeling niet op hem van toepassing was.
De rechtbank is van oordeel dat Orionis is geslaagd in de op haar rustende bewijslast met betrekking tot het aannemelijk maken van de schending van de inlichtingenplicht. Aan het bestreden besluit ligt dan ook terecht ten grondslag dat eiser de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geschonden.
6.3.
Intrekking.
Schending van de inlichtingenplicht is een rechtsgrond voor intrekking van bijstand wanneer als gevolg daarvan het recht op bijstand niet (langer) kan worden vastgesteld. Het ligt dan op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij, als hij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de beoordelingsperiode recht op (aanvullende) bijstand had gehad.
Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen schriftelijke gegevens ingeleverd, zoals een administratie of boekhouding.
Om het recht vast te kunnen stellen mag Orionis een deugdelijke administratie verlangen over de werkzaamheden die eiser heeft verricht en eventuele inkomsten daaruit. Door het schenden van de inlichtingenverplichting en het nalaten een administratie bij te houden, heeft eiser zelf het risico genomen dat hij achteraf niet meer kan beschikken over bewijsstukken om de omvang van de werkzaamheden of de hoogte van de eventuele inkomsten aannemelijk te maken. De gevolgen daarvan moeten voor rekening van eiser blijven. Het overleggen van bankafschriften is niet voldoende. Het gaat immers ook om de inkomsten die eiser had kunnen verdienen en die, doordat een administratie ontbreekt, niet zijn vast te stellen. Ook al zou eiser geen inkomen hebben genoten met zijn op geld waardeerbare activiteiten, wat daar verder ook van zij, van belang is dat hij met deze werkzaamheden redelijkerwijs een salaris had kunnen ontvangen.
Orionis heeft daarom terecht overwogen dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Orionis was dan ook verplicht het recht op bijstand over die periode in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.
6.4.
Terugvordering.
Nu sprake is van schending van de inlichtingenplicht is het college verplicht tot terugvordering, tenzij sprake is van een dringende reden. Eiser heeft echter geen dringende reden gesteld.
7.
Conclusie.
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 28 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.