In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij belanghebbende, een buitenlandse belastingplichtige woonachtig in België, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van registratiebelasting. Belanghebbende had een nieuwe woning in België gekocht en een hypothecaire lening afgesloten. De inspecteur had de aftrek van financieringskosten, waaronder de registratiebelasting, geweigerd bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De rechtbank oordeelde dat de registratiebelasting kwalificeert als kosten van een geldlening die behoren tot de eigenwoningschuld, omdat deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen van de hypothecaire lening. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.229. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betreft de toepassing van artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001.