ECLI:NL:HR:2016:2136

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
16/00934
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten eigenwoningschuld bij omzetting in andere valuta

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van kosten van eigenwoningschuld. De belanghebbende had in 2007 een eigenwoningschuld van € 950.000, welke in dat jaar werd omgezet in een lening in Zwitserse francs om een lagere rentelast te realiseren. Door de koersstijging van de Zwitserse franc ten opzichte van de euro, werd de lening in 2010 omgezet naar euro's, met een hoofdsom van € 1.077.678. De vraag die in geschil was, was of het koersverlies dat ontstond door deze omzetting, en dat de hoofdsom met € 127.678 verhoogde, gerekend moest worden tot de aftrekbare kosten van geldleningen volgens de Wet IB 2001.

De Rechtbank en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelden dat dit niet het geval was, omdat alleen kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het opnemen, verlengen of aflossen van de geldlening aftrekbaar zijn. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het koersverlies dat ontstaat bij het aflossen van een lening in een andere munteenheid dan de euro niet kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten. Dit arrest verduidelijkt de reikwijdte van de aftrekbaarheid van kosten in het kader van eigenwoningschuld en bevestigt dat alleen directe kosten in aanmerking komen voor aftrek.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor belastingplichtigen die te maken hebben met eigenwoningschuld en de gevolgen van valutaomzettingen.

Uitspraak

23 september 2016
nr. 16/00934
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 15 januari 2016, nr. 14/00806, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/899), betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 30 juni 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbendes eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a, lid 1, Wet IB 2001 (tekst 2010) bedroeg in het jaar 2007 € 950.000. Om een lagere rentelast te bewerkstelligen heeft belanghebbende in dat jaar deze schuld omgezet in een geldlening in Zwitserse francs. Na de omzetting beliep de hoofdsom van de lening Zw.fr. 1.558.000.
2.1.2.
In verband met de koersstijging van de Zwitserse franc ten opzichte van de euro heeft belanghebbende de lening in het jaar 2010 omgezet naar een lening in euro’s. Na deze omzetting beliep de hoofdsom € 1.077.678.
2.2.1.
Bij de Rechtbank en bij het Hof was in geschil of het door de laatstvermelde omzetting ontstane koersverlies, hieruit bestaande dat de hoofdsom van de lening € 127.678 hoger was geworden, gerekend moet worden tot de aftrekbare kosten van geldleningen in de zin van artikel 3.120, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 (tekst 2010).
2.2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is, omdat tot de kosten als bedoeld in de zojuist genoemde bepaling alleen de kosten behoren die rechtstreeks zijn verbonden aan het opnemen, verlengen of aflossen van de geldlening. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, omdat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
2.3.
Het tegen dit oordeel gerichte middel faalt.
De eigenwoningschuld is in artikel 3.119a Wet IB 2001 (tekst 2010: leden 1 en 3, thans: lid 1, letter a, in samenhang gelezen met lid 2) beperkt tot – voor zover hier van belang – de schulden die zijn aangegaan voor het verwerven, verbeteren of onderhouden van de eigen woning. Daarmee strookt dat tot de kosten van een geldlening in verband met die schulden uitsluitend worden gerekend de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het opnemen, verlengen of aflossen van de voor voormelde doeleinden aangegane geldleningen. Tot die kosten behoort niet het koersverlies ten opzichte van de euro dat wordt geleden bij het aflossen van een lening luidend in een andere munteenheid dan de euro. Hetzelfde geldt indien een lening die luidt in een andere munteenheid dan de euro wordt omgezet in een lening die in euro’s luidt.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2016.