In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van kosten van eigenwoningschuld. De belanghebbende had in 2007 een eigenwoningschuld van € 950.000, welke in dat jaar werd omgezet in een lening in Zwitserse francs om een lagere rentelast te realiseren. Door de koersstijging van de Zwitserse franc ten opzichte van de euro, werd de lening in 2010 omgezet naar euro's, met een hoofdsom van € 1.077.678. De vraag die in geschil was, was of het koersverlies dat ontstond door deze omzetting, en dat de hoofdsom met € 127.678 verhoogde, gerekend moest worden tot de aftrekbare kosten van geldleningen volgens de Wet IB 2001.
De Rechtbank en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelden dat dit niet het geval was, omdat alleen kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het opnemen, verlengen of aflossen van de geldlening aftrekbaar zijn. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het koersverlies dat ontstaat bij het aflossen van een lening in een andere munteenheid dan de euro niet kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten. Dit arrest verduidelijkt de reikwijdte van de aftrekbaarheid van kosten in het kader van eigenwoningschuld en bevestigt dat alleen directe kosten in aanmerking komen voor aftrek.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor belastingplichtigen die te maken hebben met eigenwoningschuld en de gevolgen van valutaomzettingen.