ECLI:NL:RBZWB:2021:2445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een benadelingshandeling in het kader van de Ziektewet en de gevolgen voor de uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een Ziektewet-uitkering. Eiser had een maatregel opgelegd gekregen door het UWV, die inhield dat zijn uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020 niet werd uitbetaald. Dit besluit was gebaseerd op de stelling van het UWV dat eiser een benadelingshandeling had gepleegd door zijn aanspraak op loon prijs te geven door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met zijn ex-werkgever, terwijl hij zich had kunnen beroepen op het ontslagverbod tijdens ziekte.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij onder druk van psychische klachten en financiële problemen de vaststellingsovereenkomst had ondertekend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen overtuigend bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te begrijpen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verwijtbaarheid aan de kant van eiser, en dat het UWV terecht de maatregel heeft opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om zich bewust te zijn van hun rechten en plichten in het kader van de Ziektewet, en dat het UWV in bepaalde gevallen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien er dringende redenen zijn. In dit geval was er echter geen aanleiding om van de maatregel af te zien, en de rechtbank heeft de beslissing van het UWV bekrachtigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7960 ZW

uitspraak van 12 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser ] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Gümüs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 mei 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een maatregel opgelegd in de vorm van het niet uitbetalen (geheel korten) van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 31 maart 2021. Eiser werd via skype vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger ] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiser was werkzaam bij [naam bedrijf ] op basis van een arbeidsovereenkomst van 2 maart 2019 tot en met 29 februari 2020. Hij heeft zich per 19 juni 2019 ziek gemeld, en op 24 juni 2019 is hij op staande voet ontslagen. De werkgever heeft dit ontslag na tussenkomst van advocaten niet gehandhaafd.
Eisers dienstverband is vervolgens middels een vaststellingsovereenkomst van 21 november 2019 beëindigd per 1 januari 2020, waarin aan eiser een vergoeding is toegekend van € 17.500,-. Deze had betrekking op (achterstallig) loon, vakantiegeld, eventuele opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, en een eventuele schadevergoeding.
In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een maatregel opgelegd in de vorm van het niet uitbetalen van zijn ZW-uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020, omdat hij een benadelingshandeling heeft gepleegd. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt UWV
2. Volgens het UWV heeft eiser een benadelingshandeling gepleegd in de zin van artikel 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW. Het UWV werpt hem tegen dat hij zijn aanspraak op loon heeft prijsgegeven door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, terwijl hij zich had kunnen beroepen op het ontslagverbod tijdens ziekte. Volgens het UWV kan de beëindiging van het dienstverband eiser worden verweten, en is geen sprake van dringende redenen om af te zien van het opleggen van een maatregel.
Eisers standpunt
3. Volgens eiser kan de beëindiging van zijn dienstverband hem niet worden verweten, en heeft hij de vaststellingsovereenkomst onder invloed van psychische klachten, een moeilijke financiële situatie en druk van zijn ex-werkgever ondertekend. Eiser stelt dat zijn ex-werkgever ondanks herhaaldelijke verzoeken heeft geweigerd om zijn ziekmelding te accepteren en zijn loon door te betalen. Hij voert verder aan dat het UWV uit het oog is verloren dat hij sinds juni 2019 met werkgerelateerde psychische klachten kampt.
Relevante regelgeving
4. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j van de ZW weigert het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen.
Ingevolge artikel 45, tweede lid, van de ZW wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 45, vierde lid, van de ZW kan het UWV afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge het zesde lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 45, zevende lid, van de ZW wordt onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
5. De nadere regels als bedoeld in artikel 45, zesde lid van de ZW, zijn gesteld in het Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit).
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit behoort een overtreding als bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, van de ZW, tot de vierde categorie.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit is bepaald dat bij het niet nakomen van een verplichting uit de vierde categorie de uitkering blijvend geheel wordt geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval een maatregel uit de derde categorie opgelegd wordt.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, bij overtreding van de verplichting bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, van de ZW onder 'blijvend' verstaan: voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou kunnen doen gelden.
6. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregel maatregelen UWV bepaalt dat, voor zover in dit besluit niet anders is bepaald, het UWV de hoogte en de duur van een op te leggen maatregel vast stelt op blijvende gehele weigering van de uitkering bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie.
Vaste rechtspraak over het plegen van een benadelingshandeling
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4304), is sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. Hiermee is immers een einde gekomen aan de loonbetalingsverplichting van een werkgever op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, ter vervanging waarvan vervolgens ziekengeld wordt gevraagd.
Omvang van het geding
8. Deze zaak gaat over de vraag of eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd, en of deze handeling hem kan worden verweten. Als dit het geval is, heeft het UWV terecht geen ZW-uitkering aan eiser uitbetaald over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020. Nu eiser niet betwist dat hij door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst van 21 november 2019 een benadelingshandeling heeft gepleegd, spitst het geschil zich toe op de vraag of daarbij sprake is van verwijtbaarheid aan zijn kant.
Is sprake van verwijtbaarheid aan de kant van eiser?
9. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van het ontbreken van verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid. Eiser heeft geen (medische) informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij een werknemer was met zodanige psychische klachten of financiële problemen dat hij de gevolgen van zijn handelen met betrekking tot zijn werkgever niet heeft kunnen begrijpen. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat het UWV uit het oog is verloren dat hij sinds juni 2019 met werkgerelateerde psychische klachten kampt, nu het UWV blijkens de probleemanalyse van 4 juni 2020 en het eerstelijnsverslag van 24 april 2020 al voor het nemen van het primaire besluit bekend was met eisers medische problematiek. Het UWV heeft deze problematiek ook kenbaar betrokken in de bestreden besluitvorming.
10. Uit de dossierstukken kan weliswaar worden afgeleid dat de ex-werkgever heeft geweigerd eisers ziekmelding te aanvaarden, maar het lag op eisers weg om zich in dat geval te wenden tot de bedrijfsarts of arbo-arts. Daarnaast had hij het UWV om een deskundigenoordeel kunnen vragen. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij onder druk van zijn ex-werkgever heeft ingestemd met beëindiging van zijn dienstverband. Niet is gebleken dat deze druk zodanig was dat hij niet in staat was om de gevolgen van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst te overzien, waarbij de rechtbank van belang acht dat hij bij de onderhandelingen over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst werd bijgestaan door een advocaat. De ter zitting namens eiser gestelde omstandigheid dat zijn toenmalige advocaat hem niet goed heeft geadviseerd komt voor zijn rekening en risico.
Dringende redenen
11. Van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien kan volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:232) slechts sprake zijn wanneer de maatregel voor de betrokkene onaanvaardbare gevolgen heeft. Hiervoor heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden.
Conclusie
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV terecht een maatregel heeft opgelegd aan eiser in de vorm van het niet uitbetalen van zijn ZW-uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.