Op 11 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een onderneming, een voorlopige voorziening heeft gevraagd in het kader van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3). Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de NOW-3, maar deze was door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de minister niet tijdig had beslist op haar bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet alle gevraagde stukken had overgelegd, maar heeft haar toch het voordeel van de twijfel gegeven en het verzoek ontvankelijk verklaard. Verzoekster had ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat werd gehonoreerd. De minister had de beslistermijn verdaagd, wat volgens de voorzieningenrechter een wettelijke grondslag had.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de beslistermijn nog niet verstreken was en dat het beroep wegens 'niet tijdig beslissen' niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat er sprake was van een ontvankelijk beroep. De overige verzoeken van verzoekster vielen buiten de omvang van dit geding en werden daarom niet toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier.