ECLI:NL:RBZWB:2021:2277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening zorgtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2021, werd het beroep van eiser tegen de herziening van zijn zorgtoeslag voor het jaar 2016 door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaard. Eiser had in 2013 een aanvraag om zorgtoeslag ingediend, die aanvankelijk was goedgekeurd. Echter, in een besluit van 31 december 2019 herzag de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag naar € 0,- en vorderde een eerder ontvangen bedrag van € 1.006,- terug. Eiser stelde dat zijn inkomen van € 13.079,- recht gaf op zorgtoeslag, maar de Belastingdienst/Toeslagen had zijn inkomen vastgesteld op € 913.079,-, wat leidde tot de herziening. Eiser voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen geen deugdelijk onderzoek had verricht en dat er sprake was van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het recht van eiser op zorgtoeslag had herzien. De rechtbank benadrukte dat de Belastingdienst/Toeslagen zich moet baseren op de inkomensgegevens zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Aangezien het toetsingsinkomen van eiser boven de grens voor zorgtoeslag lag, was de herziening terecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen zes weken bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7671 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. M.M. van der Marel,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2019 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers zorgtoeslag voor het jaar 2016 herzien en vastgesteld op € 0,-. De ontvangen toeslag ten bedrage van € 1.006,- is teruggevorderd.
In het besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 1 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en mr. A.R. Sheikchote namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft in 2013 een aanvraag om zorgtoeslag ingediend en zorgtoeslag toegekend gekregen. De Belastingdienst/Toeslagen beschouwt deze aanvraag als mede ingediend voor de volgende jaren.
Bij voorschotbeschikking van 28 december 2015 is het recht van eiser op zorgtoeslag voor het jaar 2016 vastgesteld op € 998,-. Het voorschot zorgtoeslag 2016 is herzien bij besluit van 2 juni 2017 naar een bedrag van € 915,-, omdat eiser vanwege detentie over de maand december 2016 geen recht op zorgtoeslag had.
Bij besluit van 11 augustus 2017 is het recht van eiser op zorgtoeslag voor het jaar 2016 op basis van een toetsingsinkomen van € 13.079,- definitief vastgesteld op € 915,-.
Begin 2018 is eiser strafrechtelijk veroordeeld voor een drietal feiten betreffende een drugslab (zoals ter zitting aan de orde is gekomen, is er inmiddels een arrest (hierover) van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3670).
De inspecteur voor de inkomstenbelasting heeft in november 2019 eisers inkomen voor het jaar 2016 herzien naar een bedrag van € 913.079,-. Via de Basisregistratie inkomensgegevens is dit inkomensgegeven doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 31 december 2019 eisers recht op zorgtoeslag voor het jaar 2016 herzien en vastgesteld op € 0,- en de ontvangen toeslag teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers toetsingsinkomen te hoog is voor zorgtoeslag.
Het geschil
2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden het recht van eiser op zorgtoeslag voor het jaar 2016 heeft herzien naar € 0,- en de ontvangen toeslag heeft teruggevorderd.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hij op basis van zijn inkomen van € 13.079,- recht heeft op zorgtoeslag voor het jaar 2016. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen deugdelijk onderzoek verricht, eiser geen inzicht gegeven in dit onderzoek en het inkomen ten onrechte vastgesteld op € 913.079,-. Daarmee is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het fair-play-beginsel.
Standpunt Belastingdienst/Toeslagen
4. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is eisers recht op zorgtoeslag voor het jaar 2016 terecht herzien naar € 0,- en is de uitbetaalde zorgtoeslag terecht teruggevorderd.
Wettelijk kader
5. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren.
Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke regeling in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
Het recht op zorgtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. [1] De Belastingdienst/Toeslagen dient bij de bepaling van de draagkracht [2] uit te gaan van het inkomensgegeven [3] zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Het verzamelinkomen dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen is het toetsingsinkomen voor de vaststelling van het recht op toeslagen. Volgens vaste jurisprudentie [4] hoeven de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld.
In dit geval was eisers recht op zorgtoeslag voor het jaar 2016 eerder vastgesteld op € 915,-, op basis van een toetsingsinkomen van € 13.079,-. In november 2019 heeft de inspecteur voor de inkomstenbelasting eisers inkomensgegevens voor het jaar 2016 opnieuw vastgesteld en wel naar een bedrag van € 913.079,-. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze gewijzigde gegevens via de Basisregistratie Inkomen van de inspecteur ontvangen. Gezien de voornoemde jurisprudentie, dient de Belastingdienst/Toeslagen uit te gaan van deze inkomensgegevens en heeft op basis van deze gegevens het recht van eiser op zorgtoeslag voor het jaar 2016 opnieuw vastgesteld.
Voor het jaar 2016 bestaat recht op zorgtoeslag als het inkomen van eiser niet meer bedraagt dan € 27.012,-. [5] Hieruit volgt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag.
Vastgesteld moet worden dat eisers gronden (strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het fair-play-beginsel) zien op de vaststelling van het inkomen van eiser. Nu hiervoor is vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen het door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgestelde inkomensgegeven dient te volgen, kunnen eisers gronden niet leiden tot een ander oordeel over het recht op zorgtoeslag.
Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de terugvordering, zodat de rechtbank dit verder buiten bespreking laat.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, als het door eiser ingediende bezwaar tegen de opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting slaagt en het inkomensgegeven van eiser wordt gewijzigd, artikel 20 van de Awir erin voorziet dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag (opnieuw) herziet op basis van het nieuw vastgestelde inkomensgegeven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarnaast nog gewezen op de mogelijkheid van uitstel van betaling, zolang de procedure bij de inspecteur nog loopt.
Conclusie
7. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op goede gronden eisers recht op zorgtoeslag voor het jaar 2016 herzien naar € 0,- en het uitbetaalde bedrag aan zorgtoeslag teruggevorderd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt):
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is geregeld, verstaan onder zorgtoeslag: een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 1, tweede lid, van de Wzt:
De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Artikel 2 van de Wzt:
1. Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
2. De normpremie bedraagt een percentage van het drempelinkomen in het berekeningsjaar, vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen van de verzekerde in dat jaar voorzover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven gaat. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
3. De percentages worden voor verzekerden met een partner vastgesteld op 5,220% van het drempelinkomen, vermeerderd met 13,430% van het toetsingsinkomen voor zover dat boven het drempelinkomen uitgaat en voor een verzekerde zonder partner op 2,380% van het drempelinkomen, vermeerderd met 13,430% van het toetsingsinkomen voor zover dat boven het drempelinkomen uitgaat. Deze percentages kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.
(Hieruit volgt dat geen recht op zorgtoeslag bestaat in 2016 indien het inkomen van een aanvrager zonder zorgpartner meer bedraagt dan € 27.012,-.)
Artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir):
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2, eerste lid, van de Awir:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
i. toetsingsinkomen: het inkomen bedoeld in artikel 8.
j. verzamelinkomen: het verzamelinkomen bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
Artikel 7, eerste lid, van de Awir:
Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8 van de Awir:
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR):
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. basisregistratie: verzameling gegevens waarvan bij wet is bepaald dat deze authentieke gegevens bevat;
e. inkomensgegeven:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
Artikel 2.18 van de Wet Inkomstenbelasting 2001
Verzamelinkomen is het gezamenlijke bedrag van (a.) het inkomen uit werk en woning (b.)
het inkomen uit aanmerkelijk belang en (c.) het belastbare inkomen uit sparen en beleggen,
verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.
Artikel 20 van de Awir:
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/ Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/ Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 26, eerste lid, van de Awir:
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, en artikel 2 van de Wet op de Zorgtoeslag.
2.Artikel 7, eerste lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
3.Artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
4.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1321, 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3534 en 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:346.
5.Artikel 2 van de Wet op de Zorgtoeslag.