ECLI:NL:GHSHE:2020:3670

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
20-000718-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake drugshandel en voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1976, was in eerste aanleg veroordeeld voor drugshandel en voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De rechtbank had hem ter zake van deze feiten een gevangenisstraf opgelegd. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf, en vroeg om een gevangenisstraf van vier jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij betrokken was bij de productie van amfetamine, zoals ten laste gelegd onder 2 en 3. De verklaringen van medeverdachten waren onvoldoende om de betrokkenheid van de verdachte te onderbouwen. Het hof sprak de verdachte vrij van deze tenlasteleggingen.

Wel achtte het hof bewezen dat de verdachte op 10 november 2016 in Valkenswaard betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine door het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid chemicaliën. Het hof legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000718-18
Uitspraak : 25 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-845717-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte ter zake van:
  • medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit (
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (
  • medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/vervoermiddelen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2016 te Valkenswaard (in een (bedrijfs)auto, Citroën Jumpy, kenteken: [kenteken] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
- een personenauto, Citroën Jumpy, kenteken: [kenteken] , gehuurd ten behoeve van het vervoer van grondstoffen/chemicaliën en/of (een) voorwerp(en) dat/die benodigd is/zijn, althans kan/kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- een (grote) hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, te weten 240 liter zwavelzuur en/of 140 liter zoutzuur, voorhanden gehad;
2.hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 9 november 2016 te [locatie] , (in een schuur/loods op het perceel [locatie] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op of omstreeks 10 november 2016 te [locatie] , (in een schuur/loods op het perceel [locatie] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s):
- een schuur/loods op het perceel [locatie] , gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking laten stellen ten behoeve van de opslag van grondstoffen/chemicaliën en/of (een) voorwerp(en) dat/die benodigd is/zijn, althans kan/kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- een personenauto, Citroën Jumpy, kenteken: [kenteken] , gehuurd en/of laten huren ten behoeve van het vervoer van grondstoffen/chemicaliën en/of (een) voorwerp(en) dat/die benodigd is/zijn, althans kan/kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of
- (een) onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad, waaronder (gemodificeerde) vaten en/of kookopstellingen (bestaande uit rondbodemkolven en/of een gasbrander en/of gasflessen en/of koelers) en/of destillatieopstellingen (bestaande uit gemodificeerde vaten en/of koelers en/of gasflessen), en/of
- een (grote) hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder zwavelzuur en/of BMK en/of mierenzuur en/of zoutzuur en/of APAA en/of N-formylamfetamine en/of amfetamine, en/of
- (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder een weegschaal en/of scheitrechters en/of een thermometer en/of glazen stoppen en/of gasflesreductieventielen en/of maatbekers en/of koelers en/of gasflessen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Op 10 november 2016 is in een schuur/loods op het adres [locatie] , op welk adres de gewezen medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna telkens: medeverdachte [medeverdachte 1] ) woonachtig was, een amfetaminelab aangetroffen. In voornoemd lab zijn onder andere een grote hoeveelheid chemicaliën en een groot aantal voorwerpen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van amfetamine.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna telkens: medeverdachte [medeverdachte 2] ) betrokken zijn geweest bij de productie van amfetamine in voornoemd lab. Hieromtrent heeft medeverdachte [medeverdachte 1] onder meer verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] optrad als kok in het amfetaminelab en dat verdachte vanaf enig moment meehielp, waarbij laatstgenoemde fungeerde als laborant en waardoor het productieproces sneller ging. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat er dertien tot veertien personen betrokken zijn geweest bij het aangetroffen amfetaminelab, dat er ongeveer zes proeven zijn gedaan waarbij hoogstwaarschijnlijk harddrugs zijn geproduceerd en dat verdachte bij de laatste drie proeven betrokken is geweest. Tijdens het productieproces verbleven verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] telkens enkele opeenvolgende dagen in de schuur/loods, aldus medeverdachte [medeverdachte 1] .
Verdachte heeft ontkend enige betrokkenheid te hebben gehad bij het hiervoor genoemde aangetroffen amfetaminelab. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weliswaar de auto heeft bestuurd waarin chemicaliën zijn aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van amfetamine, maar dat hij niets heeft te maken met de productie van amfetamine en de in voornoemd lab aangetroffen chemicaliën en voorwerpen.
Gelet op de ontkennende verklaring van verdachte is voor een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vereist dat de hiervoor weergegeven belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] in voldoende mate steun vindt in overige bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier echter onvoldoende specifieke bewijsmiddelen die deze verklaring ondersteunen voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte bij het aangetroffen amfetaminelab. Het op 10 november 2016 door medeverdachte [medeverdachte 1] gestuurde sms-bericht (met als inhoud: “Waar blijven jullie?”) en de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde tapgesprekken van medeverdachte [medeverdachte 1] duiden er weliswaar op dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] contact met medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gehad en dat zij elkaar kenden, maar naar het oordeel van het hof kan hieruit niet worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij de productie van amfetamine in het aangetroffen lab of dat hij enige betrokkenheid had bij de in voornoemd lab aangetroffen chemicaliën en voorwerpen. Het hiervoor genoemde sms-bericht en de hiervoor bedoelde tapgesprekken kunnen immers ook verband houden met het vervoer van chemicaliën dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 10 november 2016 hebben verricht. Nu het voorhanden zijnde dossier voor het overige geen specifieke bewijsmiddelen bevat waaraan het oordeel kan worden ontleend dat verdachte betrokken is geweest bij het plegen van de hiervoor genoemde feiten, is het hof van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 november 2016 te Valkenswaard in een bedrijfsauto, Citroën Jumpy, kenteken: [kenteken] , tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende hij, verdachte, en zijn mededader:
- een auto, Citroën Jumpy, kenteken: [kenteken] , gehuurd ten behoeve van het vervoer van grondstoffen/chemicaliën die kunnen worden gebruikt bij de bereiding, verwerking of vervaardiging van amfetamine en
- een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, te weten 240 liter zwavelzuur en 140 liter zoutzuur, voorhanden gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die qua duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet in combinatie met een taakstraf. Hierbij heeft de verdediging het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede met het tijdsverloop.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van harddrugs door in een bedrijfsauto een grote hoeveelheid chemicaliën (te weten: 240 liter zwavelzuur en 140 liter zoutzuur) voorhanden te hebben met het doel deze chemicaliën naar een schuur/loods te vervoeren teneinde aldaar te worden gebruikt voor de productie van amfetamine. Het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van harddrugs is naar het oordeel van het hof een ernstig feit, nu hiermee een onmisbare bijdrage wordt geleverd aan het productieproces van harddrugs. Voorts draagt dergelijk handelen uiteindelijk bij aan allerlei vormen van ernstige, ondermijnende criminaliteit, met name in de provincie Noord-Brabant. Het hof wijst in dit kader onder meer op liquidaties en ernstige bedreigingen die in verband kunnen worden gebracht met de productie van en handel in harddrugs. Verder wordt het bij de productie van harddrugs verkregen afval veelal op illegale wijze gedumpt, welke dumpingen leiden tot grote milieuschade. Tot slot brengen harddrugs als amfetamine, eenmaal in handen van gebruikers, risico’s voor de gezondheid van die gebruikers met zich, waaronder het risico van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij aan dit alles voorbij is gegaan en uitsluitend oog heeft gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2020, waaruit weliswaar blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit, maar waaruit tevens blijkt dat deze veroordeling dateert uit 1999. Bij het bepalen van de straf heeft het hof niet in strafverzwarende zin rekening gehouden met de hiervoor genoemde eerdere veroordeling ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij een vaste baan heeft op een bloemenveiling, dat hij geen financiële schulden heeft en dat hij goed contact heeft met zijn zes kinderen.
Gelet op de vorenomschreven ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor langere duur met zich brengt. Het hof is van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak op zijn plaats is. Met oplegging hiervan wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens verdachte is op 28 februari 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst op 25 november 2020 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa negen maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 25 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.