ECLI:NL:RBZWB:2021:2230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de ingangsdatum van bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door de ISD Brabantse Wal. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van de Participatiewet, welke aanvraag door de ISD was goedgekeurd met een ingangsdatum van 3 december 2018. Eiser had echter verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 26 oktober 2018, wat door de ISD was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 maart 2021, waar zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de ISD.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstandsverlening rechtvaardigden. De eiser had aangevoerd dat hij sinds 26 oktober 2018 geen inkomen meer had en gezondheidsproblemen ondervond, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om af te wijken van de standaardregel dat bijstand wordt toegekend vanaf de datum van aanvraag. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de ISD om de bijstandsverlening te laten ingaan op 3 december 2018, werd bevestigd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6589 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse wal; de ISD), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2019 (primair besluit) heeft de ISD de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet toegekend naar de norm voor een alleenstaande vanaf 3 december 2018, met een verlaging van 20% van het wettelijk minimumloon wegens het ontbreken van woonlasten. Het verzoek om bijstand met terugwerkende kracht vanaf
26 oktober 2018 is afgewezen.
In het besluit van 18 november 2019 (bestreden besluit) heeft de ISD het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften (commissie) van 17 juni 2019.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 19 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op 3 december 2018 heeft eiser zich bij het college gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Op 5 december 2018 heeft eiser het aanvraagformulier voor bijstand ingediend bij de ISD en heeft een intakegesprek met eiser plaatsgevonden.
Naar aanleiding van eisers aanvraag heeft de sociale recherche van de ISD een onderzoek ingesteld naar eisers recht op bijstand. In het kader van dit onderzoek is op 28 januari 2019 een gesprek gevoerd met eiser, waarbij hij een verklaring heeft afgelegd over zijn woonsituatie. Aansluitend aan dit gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Vervolgens is de ISD tot de bestreden besluitvorming gekomen.
2.
Geschil
In geschil is of de ISD terecht 3 december 2018 heeft gehandhaafd als ingangsdatum van eisers bijstandsuitkering.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor aan hem een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht had moeten worden verstrekt vanaf 26 oktober 2018.
4.
Wettelijk kader
Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.
Beoordeling
5.1.
Uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet volgt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij/zij niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:386).
5.2.
Eiser stelt – zo blijkt uit overweging 3 – dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor aan hem een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht had moeten worden verstrekt vanaf 26 oktober 2018 en niet pas vanaf meldingsdatum
3 december 2018. Bijzondere omstandigheden bestaan volgens eiser omdat hij sinds die datum geen inkomen meer had en hij gezondheidsproblemen heeft. Eiser stelt verder dat hij niet eerder dan 3 december 2018 de aanvraag heeft kunnen indienen, omdat hij afhankelijk was van derden voor het indienen van zijn aanvraag en zijn begeleider niet eerder kon dan die datum. Gemachtigde kon eiser niet behulpzaam zijn bij de aanvraag, omdat dit geen juridische kwestie betreft en daarvoor geen vergoeding wordt verleend in het kader van gefinancierde rechtsbijstand.
5.3.
De ISD heeft de standpunten uit de bezwaarfase herhaald en handhaaft het bestreden besluit. Niet aangetoond of gebleken is dat eiser – al dan niet met hulp van derden – niet tijdig een aanvraag had kunnen indienen. Eiser wordt al geruime tijd bijgestaan door een gemachtigde en maakt vaak gebruik van WijZijn Traverse voor andere aanvragen. Wat eiser heeft aangevoerd over zijn financiële situatie en gezondheidsproblemen leveren ook geen bijzondere omstandigheden op die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ter zitting heeft de ISD toegelicht dat een laagdrempelige aanvraagwijze wordt gehanteerd, waarbij men enkel naar de balie op het stadskantoor hoeft te gaan en dan een verklaring melding bijstand krijgt.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:386) is het aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het verlenen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Eiser is hierin niet geslaagd.
Dat eiser sinds 26 oktober 2018 geen inkomen meer had, is – anders dan hij heeft aangevoerd – geen bijzondere omstandigheid. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de ISD bij de aanvraag van 3 december 2018 niet gehouden was om te beoordelen of eiser al eerder in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Die beoordeling vindt pas plaats als is vastgesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
Eiser heeft ook verder niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval zich bijzondere omstandigheden voordoen om met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. Het is niet gebleken dat eiser niet in staat was om zich eerder in de periode van 26 oktober 2018 tot en met 3 december 2018 bij de ISD te melden om bijstand aan te vragen. In dit kader heeft eiser ter zitting toegelicht dat hij zich wenste te laten bijstaan door zijn vaste begeleider voor het doen van een aanvraag om bijstand en kennelijk lukte dat niet eerder. Volgens vaste rechtspraak draagt een betrokkene echter in het algemeen het risico voor eventuele fouten of tekortschieten van de hulppersonen die hij heeft ingeschakeld (zie de uitspraak van de CRvB van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2568). Er bestaat geen grond om daarover anders te oordelen bij de hulpverlener die eiser heeft ingeschakeld. Overigens is ter zitting gebleken dat eiser in staat is om zelfstandig naar het stadskantoor te gaan, zoals hij dat ook eerder heeft gedaan, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat het voor eiser mogelijk moet zijn geweest om zich eerder aan de balie te melden voor een bijstandsuitkering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat eiser – al dan niet met hulp van derden – niet eerder dan 3 december 2018 zich had kunnen melden om bijstand aan te vragen. Verder is ook niet aannemelijk geworden dat eiser is afgehouden van het doen van een aanvraag . Dit betekent dat eisers beroep ongegrond zal worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.