ECLI:NL:RBZWB:2021:22

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_3006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende natuurvergunning voor aanleg strekdammen in Natura 2000-gebied

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, eigenaar van een perceel, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland. Dit besluit, genomen op 16 januari 2019, verleende een natuurvergunning voor het aanleggen van drie strekdammen en monitoringsactiviteiten in een Natura 2000-gebied. Eiser stelde dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege evidente privaatrechtelijke belemmeringen en omdat de vergunning was verleend onder het inmiddels onverbindend verklaarde Programma Aanpak Stikstof (PAS).

De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn was ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank stelde vast dat verweerder had verzuimd om eiser tijdig van het besluit op de hoogte te stellen, wat leidde tot de verschoonbare termijnoverschrijding.

Echter, tijdens de zitting bleek dat de Wet natuurbescherming (Wnb) op 1 januari 2020 was gewijzigd, waardoor voor het project geen natuurvergunning meer vereist was. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, omdat het initiatief inmiddels vergunningvrij was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en merkte op dat het aan verweerder was om de verleende natuurvergunning in te trekken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3006 NATUUR

uitspraak van 5 januari 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S.T.J. Olierook,
en

de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
de provincie Zeeland, te Middelburg, vergunninghouder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 januari 2019 (bestreden besluit) van verweerder waarin aan de provincie Zeeland een natuurvergunning is verleend voor het aanleggen van drie strekdammen en monitoringsactiviteiten in Natura 2000-gebied [naam natura gebied] ( [naam project] ).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 24 november 2020. Eiser was daarbij samen met zijn gemachtigde en [aanwezige namens eiser] aanwezig. Namens verweerder was zijn gemachtigde en [aanwezige namens verweerder] aanwezig. Namens de provincie Zeeland was aanwezig [aanwezige namens vergunninghouder] , [aanwezige namens vergunninghouder 2] en [aanwezige namens vergunninghouder 3] .

Overwegingen

1. Feiten

De provincie Zeeland is voornemens om drie strekdammen aan te leggen en monitoringsactiviteiten uit te voeren in het Natura 2000-gebied [naam natura gebied] , ter hoogte van [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 3] . In het projectgebied komen de volgende habitattypen voor: [naam habitattypen 1] , [naam habitattypen 2] , [naam habitattypen 3] en [naam habitattypen 4] . Ook komen daar zeehonden en verschillende soorten vogels voor. Het doel van het project is het verhogen van de natuurkwaliteit door uitbreiding van het areaal laagdynamisch foerageergebied voor vogels. De dammen zorgen voor een afname van de plaatselijke stroomsnelheden waardoor sedimentatie zal ontstaan. Als gevolg daarvan verbetert de kwaliteit en het oppervlakte van droogvallende slikken en platen als onderdeel van habitattype [naam habitattypen 1] en treedt een vergroting op van de draagkracht van het foerageergebied voor diverse voor het Natura 2000-gebied kwalificerende vogelsoorten. Daarnaast zal monitoring worden uitgevoerd, om de beoogde ontwikkelingen te kunnen volgen en eventueel bij te sturen.
Eiser is eigenaar van het perceel waarop de provincie Zeeland twee van de drie strekdammen wil aanleggen.
De provincie Zeeland heeft ten behoeve van het project op 26 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een natuurvergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). De provincie heeft daar een passende beoordeling bij gevoegd die is opgesteld door [naam advies- en ingenieursbureau] op 21 juni 2018.
Verweerder heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast.
Op 30 oktober 2018 heeft verweerder een ontwerpbesluit ter inzage gelegd dat strekt tot het onder voorwaarden verlenen van de gevraagde natuurvergunning. Eiser heeft daar een zienswijze tegen ingediend op 10 december 2018.
Bij bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde natuurvergunning verleend.
Eiser heeft daar op 26 juni 2019 beroep tegen ingesteld.
2. Gronden
Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat hij het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft ingediend, maar dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder de natuurvergunning niet had mogen verlenen, omdat het project niet kan worden uitgevoerd als gevolg van evidente privaatrechtelijke belemmeringen en omdat de vergunning is verleend met toepassing van het inmiddels onverbindend verklaarde Programma Aanpak Stikstof (PAS).

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Beroepstermijn

De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend bij de rechtbank, maar dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het bestreden besluit is op 23 januari 2019 ter inzage gelegd. Gelet daarop liep de beroepstermijn tot uiterlijk 5 maart 2019. [1] Eiser heeft het beroepschrift ingediend op 26 juni 2019. Naar het oordeel van de rechtbank moet niet-ontvankelijkverklaring op deze grond achterwege blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. [2] Omdat het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, had verweerder een exemplaar van het besluit toe moeten zenden aan eiser als indiener van een zienswijze tegen het ontwerpbesluit. [3] Dat heeft verweerder verzuimd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat de overschrijding van de beroepstermijn in dit geval verschoonbaar is, nu onverwijld –binnen twee weken – beroep is ingesteld nadat eiser daarvan op de hoogte is geraakt. [4]

5. Procesbelang

5.1
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De Wnb is op 1 januari 2020 gewijzigd en als gevolg van die wijziging is voor het project niet langer een natuurvergunning vereist.
5.2
Uit jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat de bestuursrechter alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen is als het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. [5] Van een dergelijke betekenis is geen sprake, wanneer een initiatief inmiddels vergunningvrij is. [6] De bestuursrechter dient het beroep niet-ontvankelijk te verklaren indien het procesbelang ontbreekt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, omdat op grond van de Wnb niet langer een natuurvergunning is vereist voor het initiatief. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het initiatief op het moment van het verlenen van de natuurvergunning nog wel vergunningplichtig was op grond van de Wnb. Op dat moment stond in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb dat het verboden was om zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Het derde lid maakte een onderscheid tussen twee verschillende soorten initiatieven en gaf aan welk toetsingskader voor die onderscheidende initiatieven gold.
1.
Artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb (oud):voor projecten die niet direct verband hielden met of nodig waren voor het beheer van een Natura 2000-gebied en die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen konden hebben voor een Natura 2000-gebied gold dat gedeputeerde staten een dergelijke vergunning uitsluitend verleenden wanneer was voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid. [7] Dat hield in dat de natuurvergunning alleen verleend mocht worden, wanneer uit een passende beoordeling met zekerheid was gebleken dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet zouden worden aangetast als gevolg van het initiatief. [8]
2.
Artikel 2.7, derde lid, onder b, van de Wnb (oud):voor andere handelingen dan de onder 1 genoemde projecten gold dat gedeputeerde staten de natuurvergunning alleen konden verlenen, indien was voldaan aan artikel 2.8, negende lid. [9] Dat hield in dat de natuurvergunning alleen verleend mocht worden, wanneer rekening werd gehouden met de gevolgen die de handeling zou kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied en gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. [10]
Op het moment van het bestreden besluit was op grond van de Wnb een natuurvergunning vereist, omdat het initiatief mogelijk verslechterende of significante verstorende effecten kon hebben voor Natura 2000-gebied [naam natura gebied] en kwalificeerde als ‘andere handeling’ als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onder b, van de Wnb.
De rechtbank merkt daarbij op dat in het bestreden besluit ten onrechte staat dat het initiatief een project is als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb. Ter zitting heeft verweerder dat standpunt ook ingenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het initiatief namelijk een project dat verband houdt met of nodig is voor het beheer van Natura 2000-gebied [naam natura gebied] . Volgens de Europese Commissie is daar sprake van, wanneer een activiteit direct verband houdt met de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. [11] Uit de natuurbeschermingswetgeving blijkt niet dat daarvoor is vereist dat het initiatief is opgenomen in het beheerplan. Natura 2000-gebied [naam natura gebied] is aangewezen als Natura 2000-gebied, omdat zich in het gebied o.a. het habitattype ‘ [naam habitattypen 1] ’ bevindt. [12] In het aanwijzingsbesluit staat als ‘instandhoudings-doelstelling’ [13] ten aanzien van [naam habitattypen 1] opgenomen:
“Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit”. Het voorgenomen initiatief wordt uitgevoerd om habitattype [naam habitattypen 1] te verbeteren en in oppervlakte te vergroten. Dat betekent dat het initiatief direct verband houdt met en noodzakelijk is voor het voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent ook dat geen sprake kan zijn van een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb.
De rechtbank leest het oude artikel 2.7, derde lid, van de Wnb zo dat alle initiatieven die niet voldeden aan de voorwaarden uit ‘onder a’ en die een verslechterend of significant verstorend effect konden hebben voor een Natura 2000-gebied kwalificeerden als ‘andere handeling’ als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onder b, van de Wnb.
5.4
Naar aanleiding van de PAS-uitspraken van de ABRvS is de Wnb per 1 januari 2020 gewijzigd. Als gevolg van die wijziging is op grond van de Wnb alleen nog een natuurvergunning vereist voor projecten wanneer deze niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied en afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft hierboven vastgesteld dat het realiseren van de strekdammen verband houdt met of nodig is voor het beheer van Natura 2000-gebied [naam natura gebied] . Dat betekent dat als gevolg van de wetswijziging voor het realiseren van de strekdammen niet langer een natuurvergunning is vereist.
5.5
Nu het initiatief op grond van de Wnb inmiddels vergunningvrij is, heeft eiser geen belang meer bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit. Een dergelijk oordeel is niet meer van betekenis voor eiser. De rechtbank is ook niet gebleken van andere omstandigheden waaruit volgt dat eiser desondanks belang heeft bij een dergelijk oordeel. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder de grondslag voor het verlenen van de natuurvergunning naar aanleiding van het instellen van het beroep heeft gewijzigd van artikel 2.7, derde lid, onder a, naar artikel 2.7, derde lid, onder b, van de Wnb. Dit geeft eiser recht op een proceskostenveroordeling en dat maakt volgens eiser dat hij nog procesbelang heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen omstandigheid die maakt dat eiser belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit. Dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte is uit gegaan van een initiatief als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb doet niets af aan de omstandigheid dat het initiatief op dit moment vergunningvrij is op grond van de Wnb. Die omstandigheid is niet het gevolg van het instellen van het beroep door eiser, maar is het gevolg van een wijziging van de Wnb.
5.6
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Ten overvloede voegt de rechtbank daar aan toe dat het naar aanleiding van de wetswijziging op de weg van verweerder ligt om de verleende natuurvergunning – en de daar aan verbonden voorschriften – in te trekken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, mr. L.P. Hertsig en mr. G.M.J. Kok, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 5 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:41, eerste lid, van de AwbDe bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 3:43, eerste lid, van de AwbTegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.
Artikel 3:44, eerste lid, onder a en onder b, van de AwbIndien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschiedt de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid:
met overeenkomstige toepassing van de artikelen 3:11 en 3:12, eerste of tweede lid, en derde lid, onderdeel a, met dien verstande dat de stukken ter inzage liggen totdat de beroepstermijn is verstreken, en
door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht.
Artikel 6:7 van de AwbDe termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, vierde lid, van de AwbDe termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 2.7, tweede lid, van de WnbHet is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Artikel 2.8, eerste lid, van de WnbVoor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Artikel 2.8, derde lid, van de Wnb
Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 jo. 6:8, vierde lid, van de Awb.
2.Artikel 6:11 van de Awb.
3.Artikel 3:43, eerste lid, jo. 3:44, eerste lid, onder b, van de Awb.
4.ABRvS 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1436, r.o. 2.1 en ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:34, r.o. 6.2 en 6.3.
5.ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:599, r.o. 4.2 en ABRvS 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3957, r.o. 5.1.
6.ABRvS 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:27, r.o. 4, ABRvS 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8550, r.o. 4.4.
7.Artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb (oud).
8.Artikel 2.8, eerste en derde lid, van de Wnb (oud).
9.Artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb (oud).
10.Artikel 2.8, negende lid, van de Wnb (oud).
11.De bepalingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn (2019/C 33/01, p. 26)(te raadplegen op: https://eur-lex.europa.eu.
12.Artikel 2.1, eerste lid, Wnb en artikel 3, eerste en tweede lid, jo. artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn, jo. bijlage I van de richtlijn. En zie Aanwijzingsbesluit, artikel 1, onder 2 (te raadplegen op:
13.Artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn jo. artikel 2.1, vierde lid, van de Wnb. Artikel 3, tweede lid van het Aanwijzingsbesluit.