Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 5 januari 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
1. Feiten
2. Gronden
3. Wettelijk kader
4. Beroepstermijn
5. Procesbelang
Artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb (oud):voor projecten die niet direct verband hielden met of nodig waren voor het beheer van een Natura 2000-gebied en die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen konden hebben voor een Natura 2000-gebied gold dat gedeputeerde staten een dergelijke vergunning uitsluitend verleenden wanneer was voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid. [7] Dat hield in dat de natuurvergunning alleen verleend mocht worden, wanneer uit een passende beoordeling met zekerheid was gebleken dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet zouden worden aangetast als gevolg van het initiatief. [8]
Artikel 2.7, derde lid, onder b, van de Wnb (oud):voor andere handelingen dan de onder 1 genoemde projecten gold dat gedeputeerde staten de natuurvergunning alleen konden verlenen, indien was voldaan aan artikel 2.8, negende lid. [9] Dat hield in dat de natuurvergunning alleen verleend mocht worden, wanneer rekening werd gehouden met de gevolgen die de handeling zou kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied en gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. [10]
“Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit”. Het voorgenomen initiatief wordt uitgevoerd om habitattype [naam habitattypen 1] te verbeteren en in oppervlakte te vergroten. Dat betekent dat het initiatief direct verband houdt met en noodzakelijk is voor het voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent ook dat geen sprake kan zijn van een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onder a, van de Wnb.
Beslissing
Rechtsmiddel
Bijlage
Artikel 2.8, eerste lid, van de WnbVoor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.