201102732/1/R2.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Lunteren, gemeente Ede,
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Lunteren Zuid-De Hul, Dorpsstraat 24" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar [appellant] en anderen, in persoon van [appellant] en bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Wageningen, en de raad, vertegenwoordigd door L. Wolters en H. van Laar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. Tj.P. Grünbauer, advocaat te Ede, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 6:7, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
De terinzagelegging heeft plaatsgevonden op 30 december 2010. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 31 december 2010 en geëindigd op 10 februari 2011. [appellant] en anderen hebben het beroep niet binnen de termijn ingesteld.
De raad betoogt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is. In artikel 3.8, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is vermeld dat in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, onder b, de artikelen 3:43 en 3:44 van de Awb van toepassing zijn op het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Hieruit volgt dat de raad, nu [appellant] en anderen over het ontwerp zienswijzen naar voren hebben gebracht, mededeling had moeten doen van het besluit en een exemplaar van het vaststellingsbesluit had moeten toezenden. Niet in geschil is dat de raad dit niet heeft gedaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen onverwijld nadat zij van het vaststellingsbesluit op de hoogte zijn geraakt beroep hebben ingesteld, acht de Afdeling de termijnoverschrijding verschoonbaar.
Het standpunt van de raad dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is omdat [appellant] en anderen door de publicatie in de Staatscourant en de plaatselijke krant en de brief met de aankondiging van de raadsvergadering op de hoogte konden zijn van het besluit deelt de Afdeling niet. [appellant] en anderen mochten er immers gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij een persoonlijke kennisgeving zouden ontvangen van het besluit en dat dit besluit aan hen zou worden toegezonden en behoefde derhalve geen rekening te houden met de mogelijkheid dat dit niet overeenkomstig de wettelijke vereisten zou gebeuren. Het beroep is ontvankelijk.
2.2. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Lunteren Zuid-De Hul" ten behoeve van de bouw van een mondzorgcentrum op de gronden achter Dorpsstraat 24.
2.3. [appellant] en anderen kunnen zich niet vinden in dit bestemmingsplan en voeren hiertoe aan dat het plan slechts is ingegeven door de wens van de initiatiefnemer, terwijl er geen behoefte bestaat aan een mondzorgcentrum. Daarnaast is volgens hen een alternatieve locatie voorhanden, is er geen zekerheid dat het beeldbepalende pand wordt behouden en zijn de toename van het verkeer en de parkeerdruk ten onrechte niet onderzocht.
2.4. De raad is van oordeel dat het plan met grote zorg ruimtelijk is ingepast, waarbij rekening is gehouden met de verschillende belangen, waaronder die van omwonenden en van de initiatiefnemer. De maatschappelijke belangen zijn echter van doorslaggevende betekenis voor de keuze van de ontwikkeling op deze locatie, aldus de raad.
2.5. Het plandeel waarop het mondzorgcentrum is voorzien heeft de bestemming "Maatschappelijk".
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en sub a, van de planregels, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Hieronder worden volgens artikel 1 van de planregels in elk geval (para)medische voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening verstaan.
2.6. De Afdeling overweegt dat aan de raad vrijheid toekomt om bestemmingen aan te wijzen en planregels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De behoefte aan een mondzorgcentrum blijkt volgens de raad uit het feit dat 3 van de 5 tandartsen in Lunteren een patiëntenstop kennen, terwijl het inwoneraantal van Lunteren en de zorgvraag aan tandheelkundige hulp groeien. Bovendien biedt het mondzorgcentrum, naast de reguliere tandartsbehandeling, nog andere diensten, zoals een mondhygiëniste. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze informatie onjuist zou zijn en is van oordeel dat de raad in redelijkheid het maatschappelijk belang van het mondzorgcentrum aanwezig heeft kunnen achten.
2.7. In het plangebied aan de Dorpsstraat 24, waarbinnen het mondzorgcentrum is voorzien, staat reeds een pand. Dit pand is geen monument, maar is door de gemeente als 'beeldbepalend' gekarakteriseerd. Achter het pand ligt een groen binnenterrein met waardevolle bomen. Niet in geding is dat de nieuwbouw die het plan mogelijk maakt op het binnenterrein gevolgen zal hebben voor deze omgeving. De raad heeft echter, door het beeldbepalende pand op de verbeelding als 'cultuurhistorische waarde' aan te duiden en in de bijbehorende planregels op te nemen dat het karakter van het gebouw wordt gehandhaafd en dat het verboden is het gebouw zonder vergunning te wijzigen of te slopen, in het plan een planologische bescherming voor het pand opgenomen. Daarnaast wordt met de op het binnenterrein aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en het belang van omwonenden rekening gehouden door de zorgvuldige situering van de nieuwbouw op het binnenterrein, waarbij de meeste bomen in het gebied worden behouden, aldus de raad.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met het beeldbepalende karakter van het pand Dorpsstraat 24 en het daar achter gelegen binnenterrein.
Ten aanzien van de door [appellant] en anderen gestelde toename van het verkeer en de parkeerdruk, heeft de raad gesteld dat de vestiging van het kleinschalige mondzorgcentrum slechts een geringe verkeerstoename tot gevolg heeft, die voldoende afgewikkeld kan worden op de bestaande straten. Het mondzorgcentrum zal worden ontsloten vanaf de Kastanjelaan, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit tussen Kastanjelaan 3 en 5. Het verkeer is niet doorgaand en het karakter van de Kastanjelaan, een 30 km/uur weg, zal hierdoor niet veranderen, aldus de raad. [appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad op dit punt van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft de raad gebruik gemaakt van de kengetallen zoals deze opgenomen zijn in Publicatie 182 van het CROW. Op basis hiervan zijn bij het mondzorgcentrum 8 parkeerplaatsen nodig. Volgens de plantoelichting worden op het eigen terrein van het mondzorgcentrum 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Door de beperkte omvang van het mondzorgcentrum en het aantal te realiseren parkeerplaatsen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er voldoende parkeergelegenheid zal zijn en dat de verkeerstoename dusdanig gering zal zijn dat de raad deze niet van grote betekenis heeft behoeven te achten.
De Afdeling overweegt verder dat het mondzorgcentrum wellicht ook op een andere locatie gevestigd zou kunnen worden, zoals [appellant] en anderen betogen, maar dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft aangegeven dat de voornaamste alternatieve locatie, een huisartsencentrum buiten de kern van Lunteren, niet geschikt bleek te zijn, omdat in het centrum ruimtes worden verhuurd aan functies die geen speciale voorzieningen nodig hebben, terwijl een tandartspraktijk aan speciale eisen moet voldoen. Het vinden van een andere ruimte in en om het centrum is door schaarste en de hoge grondprijzen moeilijk. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat de voorkeur van de initiatiefnemer uitgaat naar de locatie achter de Dorpsstraat 24, omdat deze nabij de huidige praktijk-/woonruimte is gelegen, in het dorpscentrum nabij het NS-station en hij de grond in eigendom heeft. De raad heeft vanwege het maatschappelijk belang van een nieuwe praktijk positief geoordeeld over nieuwbouw op deze plek en hierbij van belang geacht dat de eventuele nadelige gevolgen zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Gezien het vorenstaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende de voor- en nadelen van alternatieve locaties in de afweging van belangen heeft betrokken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad in redelijkheid doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang van de realisatie van het mondzorgcentrum op het binnenterrein achter Dorpsstraat 24 ten opzichte van de belangen van [appellant] en anderen bij het behoud van de bestaande situatie.
2.8. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld- Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011