In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Dongen, dat op 19 maart 2020 een vergunning heeft verleend aan vergunninghouder voor het uitoefenen van een horecabedrijf. Eiser betwist de vergunningverlening en stelt dat de vergunninghouder niet voldoet aan de eisen van de Drank- en Horecawet (DHW), met name dat hij 'niet in enig opzicht van slecht levensgedrag' mag zijn. Eiser voert aan dat de vergunninghouder meerdere overtredingen heeft begaan, waaronder het overschrijden van geluidsnormen en het niet tijdig melden van festiviteiten. De burgemeester heeft echter geconcludeerd dat er geen sprake is van slecht levensgedrag, omdat er geen strafrechtelijke veroordelingen zijn en de overtredingen niet relevant zijn voor de vergunningverlening.
De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als de burgemeester en de vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de burgemeester een discretionaire bevoegdheid heeft bij het verlenen van vergunningen op grond van de DHW en dat er geen beleidsregels zijn vastgesteld over wat als slecht levensgedrag wordt beschouwd. De rechtbank concludeert dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de vergunninghouder niet van slecht levensgedrag is, ondanks de overtredingen die eiser heeft aangevoerd.
De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van slecht levensgedrag niet beperkt is tot strafrechtelijke veroordelingen en dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester geen beleid heeft vastgesteld over wat hij verstaat onder slecht levensgedrag en dat alleen evidente gedragingen kunnen leiden tot de kwalificatie van slecht levensgedrag. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de vergunningverlening.