ECLI:NL:RBZWB:2021:2007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6734
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende bijstandsuitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, waarin haar bezwaren tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering ongegrond zijn verklaard. Het bestreden besluit dateert van 22 april 2020. Verzoekster heeft op 15 september 2020 alsnog de ontbrekende gegevens verstrekt, waarna verweerder op 24 november 2020 het bestreden besluit gedeeltelijk heeft herzien en verzoekster met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering heeft toegekend vanaf 1 augustus 2019. Het terugvorderingsbedrag is verlaagd.

Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft zich verzet tegen dit verzoek, stellende dat verzoekster pas in beroep de eerder verzochte informatie heeft aangeleverd en dat er geen sprake is van onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Echter, in dit geval is er geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen, omdat verzoekster niet tijdig de gevraagde informatie heeft verstrekt. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af en stelt vast dat er geen verplichting bestaat voor verweerder om het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6734 PW
uitspraak van 22 april 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit) van verweerder waarin haar bezwaren tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering ongegrond zijn verklaard en haar bezwaren tegen een hersteltermijn voor het indienen van stukken en het beëindigen van haar deelname aan de Gemeentepolis niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Op 15 september 2020 heeft verzoekster alsnog de ontbrekende gegevens verstrekt.
Bij besluit van 24 november 2020 heeft verweerder het bestreden besluit gedeeltelijk herzien en aan verzoekster weer met ingang van 1 augustus 2019 een bijstandsuitkering toegekend. Het terugvorderingsbedrag is verlaagd.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft zich op 2 april 2021 verzet tegen de wens van verzoekster om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Verweerder voert aan dat verzoekster pas in beroep de eerder verzochte informatie heeft aangeleverd. Er is, volgens verweerder, bij de herziening van het bestreden besluit derhalve geen sprake van aan verweerder te verwijten onrechtmatigheid.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 24 november 2020 dat verweerder gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Uit vaste jurisprudentie [1] van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een proceskostenvergoeding wordt toegekend, indien vaststaat dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Dit is anders als er sprake is van bijzondere omstandigheden die liggen in het feit dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten was aan de handelwijze van de betrokkene zelf [2] . Bij een te late verstrekking van de informatie door de betrokkene ligt toewijzing van een proceskostenvergoeding niet voor de hand [3] .
De rechtbank overweegt dat de hiervoor aangegeven uitzondering zich in deze zaak voordoet. Verzoekster had verweerder eerder de gevraagde informatie dienen toe te sturen. Dit is niet gebeurd, hetgeen voor rekening en risico van verzoekster komt. Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. Evenmin bestaat er voor verweerder een verplichting om verzoekster het betaalde griffierecht te vergoeden (artikel 8:41, lid 7, van de Awb). De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het griffierecht te vergoeden (artikel 8:41, lid 8, van de Awb).

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.