ECLI:NL:RBZWB:2021:1990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8756
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en wijziging nationaliteit met herstart termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiseres, die oorspronkelijk uit Congo komt. Eiseres had op 25 oktober 2018 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar haar verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat zij pas sinds 25 oktober 2018 met de juiste identiteit in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd stond. Hierdoor was de termijn van vijf jaar voor naturalisatie opnieuw gaan lopen.

Eiseres voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met haar familiehistorie en dat de nationaliteitswijziging geen identiteitswijziging was. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris het beleid correct had toegepast en dat de wijziging van nationaliteit niet als een minieme wijziging kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de Angolese nationaliteit had en dat er geen zwaarwegende redenen waren om van de voorwaarden voor naturalisatie af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8756 RWNL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[naam kind]
gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger,
en

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en namens verweerder mr. K. Bruin.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is op [geboortedatum] geboren in Congo. Zij is op 2 februari 1995 Nederland ingereisd en heeft een verblijfsvergunning verkregen. Haar dochter is geboren op [geboortedatum2] . Met ingang van 19 september 2017 is aan eiseres en haar dochter een verblijfsvergunning ‘EU langdurig ingezetene’ verleend, geldig tot 19 september 2022. Op 25 oktober 2018 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar dochter, een verzoek om naturalisatie ingediend. Daarbij heeft zij een Congolees paspoort overgelegd, afgegeven op 3 augustus 2018 en geldig tot 3 augustus 2023.
2. Op 7 november 2019 heeft verweerder het voornemen uitgebracht het verzoek om naturalisatie af te wijzen. Verweerder stelt dat er een verblijfsvergunning is verleend aan ‘ [naam eiseres] ’ met de Angolese nationaliteit. Op 25 oktober 2018 heeft de gemeente de nationaliteit gewijzigd van Angolese naar Congolese op basis van de door eiseres getoonde documenten. Door de wijziging van de identiteitsgegevens is er op 25 oktober 2018 een nieuwe termijn van toelating en hoofverblijf gestart, aldus verweerder. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze uitgebracht.
3. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. [1] Zij staat immers pas sinds 25 oktober 2018 met de juiste identiteit in de BRP [2] geregistreerd. Vanaf die datum is de termijn van vijf jaar opnieuw gaan lopen.

Beroepsgronden

4. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de door haar beschreven en onbetwiste familiehistorie: gevolgd wordt dat de familie van eiseres heeft behoord tot de regressado's. Ook stelt eiseres dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN geen ruimte biedt voor verweerders uitleg van WI [3] 2012/5. Als deze toepassing van de WI wel juist is, dan handelt verweerder in strijd daarmee. Bij het begrippenkader staat immers dat nationaliteit juridisch gezien geen deel uitmaakt van identiteit. Eiseres is dan ook van mening dat er geen sprake is van een identiteitswijziging. Tot slot stelt zij dat verweerder ten onrechte weigert om af te wijken van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN met toepassing van artikel 10 van de RWN.

Beoordelingskader

5. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die ten minste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft.
6. Ingevolge artikel 10 van de RWN kan in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
7. Volgens de toelichting in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (de Handleiding) biedt artikel 10 van de RWN de mogelijkheid van naturalisatie wanneer aan bepaalde in de RWN zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een ‘zeer bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen.
8. Volgens paragraaf 2.4 van WI 2012/5, voor zover hier van belang, is sprake van een identiteitswijziging als een vreemdeling na het verlenen van de Ranov-verblijfsvergunning identiteits- en/of nationaliteitsgegevens heeft gewijzigd in de BRP. Als sprake is van een wijziging waardoor geen twijfel is ontstaan omtrent de identiteit van de vreemdeling begint de termijn van toelating en hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, opnieuw te lopen vanaf het moment dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op basis van zijn juiste persoonsgegevens. Ingeval zich een verschoonbare (minieme) identiteitswijziging voordoet, is in principe geen sprake van een hernieuwde start van de termijn van toelating en hoofdverblijf.

Overwegingen

9. De rechtbank overweegt allereerst dat het door verweerder gehanteerde beleid zoals neergelegd WI 2012/5 de grenzen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet te buiten gaat. Verweerder heeft dit artikel op juiste wijze uitgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Afdeling. [4]
10. Uit de WI [5] volgt dat nationaliteit juridisch gezien geen onderdeel uitmaakt van de identiteit. Hieruit volgt echter ook dat zowel identiteitsgegevens als de nationaliteit van een persoon worden aangemerkt als belangrijke persoonsgegevens. Wijziging van dergelijke gegevens brengt met zich dat een nieuwe termijn van toelating en hoofdverblijf als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN begint te lopen, ook als daardoor geen twijfel is ontstaan over de identiteit van de vreemdeling. De wijziging van nationaliteit kan dan ook niet aangemerkt worden als een minieme wijziging.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet heeft hoeven volgen in de stelling dat de nationaliteitswijziging verschoonbaar is vanwege haar familiehistorie. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven, wordt niet getwijfeld aan het bestaan van regressado’s en de geschiedenis van de nationaliteitswetgeving van Angola en Congo. Eiseres heeft de gestelde afkomst van haar ouders en grootouders echter niet met stukken onderbouwd. Zij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in haar specifieke geval aan kon nemen dat zij de Angolese nationaliteit had. De door haar gestelde subjectieve beleving van haar nationaliteit kan niet tot een ander oordeel leiden.
12. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 10 van de RWN. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft verweerder bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsruimte en behoort de invulling daarvan primair tot zijn verantwoordelijkheid. [6] Uit de Handleiding volgt verder dat er terughoudend gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsmogelijkheid: er dient sprake te zijn van een zeer bijzonder geval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daar geen sprake van is: in wat eiseres heeft aangevoerd zijn geen zwaarwegende redenen gelegen om van de voorwaarden in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN af te wijken en alsnog over te gaan tot naturalisatie.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 9 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap
2.Basisregistratie Personen
3.Werkinstructie
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:104) en 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1850)
5.Paragraaf 2.1
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2758