In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over het recht op kinderbijslag. Eiseres, afkomstig uit Nigeria, had haar recht op kinderbijslag verloren omdat de SVB haar recht op kinderbijslag had beëindigd per het vierde kwartaal van 2019, op basis van het feit dat zij geen geldige verblijfsvergunning had. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning die was ingetrokken door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en haar bezwaren tegen deze intrekking waren ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij recht had op kinderbijslag omdat zij in afwachting was van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om haar rechtmatig verblijf te rechtvaardigen.
De rechtbank overwoog dat eiseres op de peildatum, 1 oktober 2019, niet verzekerd was voor de Algemene kinderbijslagwet (AKW) omdat zij geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank wees het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe, waardoor het beroep ontvankelijk was. De SVB had op goede gronden het recht van eiseres op kinderbijslag beëindigd, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag, en dat de beëindiging van haar recht op kinderbijslag terecht was.