ECLI:NL:RBZWB:2021:1811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6207
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek inzake informatie over sanering voormalige fosforfabriek

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, dat zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft afgewezen. Het verzoek betrof specifieke informatie over de sanering van het terrein van de voormalige fosforfabriek. Eiser had op 9 september 2019 een Wob-verzoek ingediend, maar het college heeft dit verzoek op 29 oktober 2019 afgewezen, met de stelling dat de gevraagde informatie niet onder hen berustte. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is op 18 februari 2020 gehoord. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, met de opmerking dat de financiële verantwoording door de betrokken onderneming op hoofdlijnen plaatsvindt en dat er geen verplichting is om gedetailleerde informatie te verstrekken.

De rechtbank heeft op 8 april 2021 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend dat de gevraagde informatie onder hen berustte. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college over meer informatie beschikt dan reeds openbaar is gemaakt. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om te bewijzen dat de informatie wel onder het college berust. De rechtbank concludeerde dat het college het verzoek om openbaarmaking van informatie terecht heeft afgewezen, en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6207 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam 1] , eiser
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland,verweerder (hierna: het college).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 april 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 februari 2021. Hierbij waren via videobellen aanwezig eiser en namens het college via videobellen mr. W. Boogaard en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 9 september 2019 heeft eiser een verzoek in het kader van de Wob ingediend om openbaarmaking van specifieke informatie over de sanering van het terrein van de voormalige fosforfabriek [naam fabriek] in [plaatsnaam 2] . Eiser verzocht om:
1. het (nieuwe) plan van aanpak van 31 maart 2017 op basis waarvan een inschatting van de kosten is gemaakt voor de volledige sanering van het [naam fabriek] terrein en de beheerskosten die daarmee samenhangen. Tevens een afschrift van het verslag waarin het plan van aanpak is gevalideerd door Fakton op 19 juni 2017;
2. stukken uit de rapportage van de ‘Samenwerkingsovereenkomst Sanering voormalig [naam fabriek] terrein 2018’, te weten;
2a. de uitgaven aan [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) door de provincie Zeeland en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W);
2b. de financiële verantwoording door [naam bedrijf] aan de provincie Zeeland en het ministerie van I&W, met daarin een uiteenzetting aan wie [naam bedrijf] betalingen heeft verricht, met name aan de ingehuurde bedrijven die de werkzaamheden met betrekking tot de sanering hebben verricht;
2c. alle aanbestedingsprocedures die betrekking hebben op het saneren van het terrein en de wijze waarop dit gedaan is;
2d. de correspondentie tussen [naam bedrijf] en de bedrijven die zijn ingehuurd betreffende de totale werkzaamheden;
2e. de financiële verslagen die door [naam bedrijf] aan de provincie Zeeland en het ministerie van I&W zijn verzonden en de onderbouwingen daarbij;
2f. alle offertes die door bedrijven zijn aangeboden met betrekking tot het uitvoeren van de sanering en op welke wijze deze zijn afgehandeld door [naam bedrijf] ;
2g. de wijze van toezicht en accorderen door de provincie Zeeland en het ministerie van I&W op de financiële uitgaven van [naam bedrijf] en de aanbestedingen van de sanering;
2h. de rapportage en stukken met betrekking tot aanvullende budgetten en de onderbouwing daarvan;
2i. de jaarstukken van [naam bedrijf] 2016/2017/2018.
Bij primair besluit van 29 oktober 2019 heeft het college dit verzoek afgewezen.
Eiser heeft op 7 november 2019 een bezwaarschrift ingediend.
Eiser is op 18 februari 2020 gehoord ten overstaan van de commissie bezwaar, beroep en klachten van de provincie Zeeland. Deze commissie heeft vervolgens geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser, met verwijzing naar voornoemd advies en met een verbeterde motivering, ongegrond verklaard. Het college zegt niet te beschikken over de gevraagde informatie, omdat de financiële verantwoording door [naam bedrijf] op hoofdlijnen geschiedt en hieruit niet kan worden gedestilleerd welke bedragen voor welke werkzaamheden aan welke bedrijven worden betaald door [naam bedrijf] . De daadwerkelijke uitvoering van de sanering is aan [naam bedrijf] overgelaten. Op grond van de Samenwerkingsovereenkomst 2018 is [naam bedrijf] ook niet verplicht om gedetailleerde informatie aan het college te verstrekken. De jaarrekeningen en accountantsverklaringen zijn via de Kamer van Koophandel te raadplegen. Verder wijst het college erop dat de ‘wijze van toezicht en accorderen’ onderdeel uitmaakt van de afspraken die zijn vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst 2018 en dus al openbaar is.
Eiser heeft op 23 april 2020 beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Omvang geschil
2. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college terecht het Wob-verzoek van eiser om informatie heeft afgewezen. Op de zitting hebben partijen bevestigd dat over het verzoek genoemd onder 1 afzonderlijk wordt geprocedeerd en dat de verzoeken genoemd onder 2a en 2g tot en met 2i thans niet meer in geschil zijn. Het geschil in onderhavige zaak beperkt zich dan ook tot de stukken genoemd onder 2b tot en met 2f.
Standpunten partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn verzoek om verstrekking van de stukken (genoemd onder 2b tot en met 2f) door het college ten onrechte is afgewezen. Volgens eiser houdt het college stukken achter. [naam bedrijf] heeft immers op grond van de Samenwerkingsovereenkomst een informatieplicht en moest in het kader daarvan financiële stukken aan het college overleggen. Eiser verwijst hierbij naar de artikelen 2, 15 en 21 van de Samenwerkingsovereenkomst. De bewering dat het college niet in het bezit is van die stukken, kan volgens eiser niet juist zijn.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat op grond van de Samenwerkingsovereenkomst noch op enige andere grond [naam bedrijf] verplicht is om, naast de informatie die al openbaar is, informatie te verschaffen met betrekking tot de gegevens als bedoeld in de verzoeken 2b tot en met 2f. Het college beschikt dan ook niet over de gevraagde informatie en is evenmin verplicht om die informatie bij [naam bedrijf] op te vragen.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a en b, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan er zo veel mogelijk zorg voor draagt dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document vermeldt, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van de AbRS dat de Wob geen verplichting bevat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning, noch om documenten elders te vergaren. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de AbRS van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3255.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op niet ongeloofwaardige wijze ontkend dat de door eiser gevraagde informatie inzake de onderdelen 2b tot en met 2f van het Wob-verzoek niet onder hem berust. Het college heeft toegelicht dat [naam bedrijf] niet gehouden is die informatie te verstrekken, ook niet op grond van de Samenwerkingsovereenkomst. [naam bedrijf] legt (middels de geconsolideerde jaarrekeningen) op hoofdlijnen verantwoording af aan het college over de besteding van de door de provincie Zeeland beschikbaar gestelde financiële middelen. In deze verantwoording is volgens het college niet gespecificeerd aan welke partijen en personen bedragen door [naam bedrijf] zijn uitgegeven. Verder moest [naam bedrijf] verantwoording afleggen over de integrale aanbestedingsstrategie, hetgeen zij ook heeft gedaan, maar dit houdt niet in dat tevens verantwoording afgelegd moet worden over de daadwerkelijke aanbesteding van de sanering van het terrein. De informatie waar het college over beschikt, is reeds openbaar gemaakt. De rechtbank acht deze toelichting niet onnavolgbaar, nu [naam bedrijf] voor de concrete uitgaven aan bepaalde partijen en personen verantwoording aflegt en niet het college. Het is daarom ook niet ongeloofwaardig dat de door eiser gevraagde informatie niet bij het college berust, maar bij [naam bedrijf] .
In de uitspraak van deze rechtbank van 21 december 2018, bekrachtigd door de AbRS in de uitspraak van 31 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2626), is geoordeeld dat [naam bedrijf] niet onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam is. Het college is dan ook niet gehouden om informatie bij [naam bedrijf] op te vragen om vervolgens inhoudelijk te toetsen of die informatie openbaar kan worden gemaakt op grond van de Wob. Evenmin rust op het college de verplichting om bepaalde documenten te vervaardigen.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat, ondanks het voorgaande, de betreffende informatie wel onder het college berust. Eiser heeft in dit kader verwezen naar de artikelen 2, 15 en 21 van de Samenwerkingsovereenkomst waaruit zou blijken dat het college wel over de gevraagde stukken moet beschikken. In het bijzonder heeft eiser op de zitting gesteld dat uit artikel 15, lid 5, van de Samenwerkingsovereenkomst volgt dat [naam bedrijf] gehouden was maandelijks verantwoording af te leggen over de financiering en dat daaruit volgt dat er een uitsplitsing van de gemaakte beheers- en saneringskosten moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de enkele verwijzing naar artikelen uit de Samenwerkingsovereenkomst niet aannemelijk heeft gemaakt dat, naast de informatie die bijvoorbeeld middels de jaarrekeningen reeds openbaar is, het college over meer of andere informatie beschikt. Het college heeft het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie dan ook terecht afgewezen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 8 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.