Bijlage
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregels Bijzondere Bijstand
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel h
In deze beleidsregels wordt verstaan onder maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen en deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de persoon, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen kan raken kan de bijstand worden afgestemd op de individuele situatie.
1. Bijzondere bijstand is in principe mogelijk als:
a. geen beroep kan worden gedaan op ondersteuning vanuit een eigen netwerk, eigen sociale omgeving of voorliggende voorzieningen en de belanghebbende daarin voldoende eigen verantwoordelijkheid heeft getoond;
b. geen sprake is van financiële draagkracht in inkomen en bescheiden vermogen;
c. sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;
d. een (wettelijke) voorliggende voorziening ontbreekt;
e. maatwerk geboden is in het individuele geval.
2. In geval van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid kan de gevraagde bijstand gedeeltelijk of volledig worden geweigerd.
3. Voordat maatwerk geboden is, is het genoemde in het eerste lid, sub a tot en met d, in beschouwing genomen.
4. Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.
5. Indien het bedrag niet is opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen gelden de bedragen van de Prijzengids van Nibud tot 70% als maximale bedragen.
6. Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten, worden altijd de kosten die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.
7. De individuele inkomenstoeslag van artikel 36 van de wet, de individuele studietoeslag van artikel 36b van de wet en de seniorentoeslag van artikel 13 van deze beleidsregels, worden bij de beoordeling van de bijzondere noodzaak en de hoogte van de bijzondere bijstand buiten beschouwing gelaten.
1. De kosten van de aanschaf van algemene (duurzame) gebruiksgoederen behoren tot de algemene kosten van bestaan, waarvoor geen bijzondere bijstand mogelijk is.
2. Indien de belanghebbende niet zelf in de kosten kan voorzien door geen beroep te kunnen doen op eigen netwerk, de sociale omgeving en voorliggende voorzieningen is een geldlening van de Kredietbank West-Brabant een voorliggende voorziening.
3. Indien een geldlening niet mogelijk is, kan bijzondere bijstand indien sprake is van een bijzondere noodzaak in de vorm van een geldlening verstrekt worden.
4. In aansluiting op het derde lid van dit artikel wordt de belanghebbende voor de aanschaf van de goederen altijd eerst verwezen naar tweede- handswinkels of weggeefinitiatieven.
5. Bij de beoordeling van de hoogte van het toe te kennen bedrag wordt rekening gehouden met de reserveringscapaciteit als bedoeld in artikel 3, achtste lid van deze beleidsregels, in het inkomen dat wordt afgetrokken van het toe te kennen bedrag.
6. De hoogte van de bijzondere bijstand voor algemene (duurzame) gebruiksgoederen zijn opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen. Indien het kosten betreft die niet in deze richtlijnen zijn genoemd, kan op grond van bijzondere individuele omstandigheden bijzondere bijstand worden verleend op basis van de daadwerkelijke kosten.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17, eerste, tweede en derde lid
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van een beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.