5.3Uit vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) blijkt dat uit de artikelen 7 en 8 van de Msw en uit de wetsgeschiedenis volgt dat het systeem van normstelling, waarin de wetgever bij de invoering van de gebruiksnormen heeft voorzien, uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de agrariër die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, ligt het op de weg van degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen om feiten te stellen en materiaal aan te dragen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs dit geschiedt ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de agrariër de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren. Een en ander neemt niet weg dat de agrariër aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen, aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Dat degene die in weerwil van het algehele verbod van artikel 7 van de Msw meststoffen op of in landbouwgrond brengt, dient te verantwoorden dat hij de voor het desbetreffende jaar geldende gebruiksnorm(en) niet overschrijdt, laat onverlet dat de staatssecretaris, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan.
Zijn de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm overtreden?
5.4.1Uit het rapport van bevindingen 104101 heeft de NVWA opgemaakt dat de afvoer van drie vrachten 21, 22 en 64 met vaste rundveemest (mestcode 10) in 2015 in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en berekend dat alleen rundveedrijfmest (mestcode 14) is afgevoerd.In het controlerapport is de NVWA bij de berekening van de stikstof- en fosfaatproductie uitgegaan van de forfaitaire normen omdat zij de door eiseres overgelegde (oorspronkelijke) Bex-berekening niet aannemelijk achtte wegens het niet goed opnemen van voorraden en de verschillende weergaven van de beweiding van het melkvee.
Betwiste vrachten 21, 22 en 64
5.4.2Eiseres stelt zich op het standpunt dat de vrachten 21, 22 en 64 wel zijn afgevoerd van haar bedrijf, hetgeen blijkt uit de laad- en losmeldingen en de overgelegde alternatieve bewijsmiddelen. De NVWA noch de recherche heeft feitelijke waarnemingen gedaan, maar de NVWA heeft (met name) een papieren onderzoek verricht en de conclusies zijn gebaseerd op aannames. Er zijn AGR-GPS-gegevens beschikbaar, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de vrachten binnen de betreffende tijdspannes geladen en gelost konden worden. De verkeerde kentekens op de betreffende vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM’s) bewijzen hooguit dat de intermediair de VDM’s in strijd met de waarheid heeft opgemaakt en doorgegeven aan de RVO. Er is niet ingegaan op de schriftelijke verklaring van [naam] , deze verklaring is inhoudelijk niet bestreden en, anders dan zijn eerste verklaring van 5 april 2018, niet onder invloed van oververmoeidheid, privéomstandigheden, druk en suggestieve vraagstelling totstandgekomen. Daarnaast is ten onrechte overwogen dat eiseres de in bezwaar overgelegde factuur aan de intermediair heeft voldaan want dat heeft opdrachtgever [naam opdrachtgever] . (via [naam intermediair] ) gedaan. Dat de laatste geen factuur aan eiseres heeft uitgebracht, zou verklaard kunnen worden door een verrekening tussen partijen of doordat [naam opdrachtgever] . dit is vergeten. Verder is niet te volgen hoe uit het achteraf opmaken van de factuur kan worden afgeleid dat onderhavige mesttransporten niet hebben plaatsgevonden omdat het in de mestbranche niet ongebruikelijk is dat facturen achteraf worden opgemaakt. De route die de bedrijfsauto van het merk Mitsubishi op 29 oktober 2015 heeft afgelegd heeft geen bewijswaarde en er is geen concreet bewijs voor de aanwezigheid van de losse AGR-GPS-koffer in deze auto, zodat dit niet kan meewegen bij het standpunt dat de laad- en losmeldingen van vracht 64 zijn gefingeerd.
5.4.3De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een boeterapport, als de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.De rechtbank overweegt dat de bevindingen in het controlerapport zijn ontleend aan de administratie die bij de intermediair in beslag is genomen. Vervolgens is het bedrijf van eiseres gecontroleerd op de naleving van de Msw in het jaar 2015. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ook mede gelet op het bij verweerschrift overgelegde (nadere) ambtsedige rapport van bevindingen van toezichthouder [naam toezichthouder] van de NVWA, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het controlerapport. Dat er (deels) administratief onderzoek heeft plaatsgevonden, is inherent aan het systeem van de Msw waarin de administratie een belangrijke rol speelt bij de controle op de naleving van de Msw en dat is geen reden om er minder bewijswaarde aan toe te kennen.
5.4.4De rechtbank overweegt dat de minister ten aanzien van de betwiste vrachten overtuigend heeft uiteengezet dat deze niet door de betreffende voertuigen geladen, vervoerd en gelost konden worden omdat deze voertuigen op de relevante data elders aan het lossen waren dan wel niet geschikt hiervoor waren. De minister heeft gewezen op de schriftelijke verklaring van [naam] op 5 april 2018, waarin hij heeft verklaard in 2015 nooit vaste rundveemest via de intermediair te hebben afgevoerd en dat hij nooit vaste rundveemest aflevert. De rechtbank ziet in de door eiseres in bezwaar overgelegde verklaringen en overige stukken, wanneer deze in onderlinge samenhang met de verklaring van 5 april 2018 worden bezien, geen aanleiding om aan de verklaring van 5 april 2018 te twijfelen en is van oordeel dat de minister de latere verklaringen en stukken terecht onaannemelijk dan wel ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij weegt zij mee dat de gestelde omstandigheden waaronder de eerste verklaring van [naam] zou zijn afgelegd en de stellingen uit de overige verklaringen niet door eiseres met objectieve en verifieerbare gegevens zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft aangenomen dat de vrachten dierlijke meststoffen 21, 22 en 64 niet van het bedrijf van eiseres zijn afgevoerd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vrachten zijn afgevoerd, waardoor zij niet heeft voldaan aan haar verantwoordingsplicht. Gelet op hetgeen onder 5.2 en 5.3 is overwogen, heeft de minister genoemde vrachten terecht buiten beschouwing gelaten bij de berekening ter bepaling of is voldaan aan de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm.
De aangepaste Bex-berekening
5.4.5Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de minister ten onrechte de aangepaste Bex-berekening niet heeft meegenomen. Zij voert aan dat indien wordt uitgegaan van de aangepaste Bex-berekening er geen sprake is van een overschrijding van de gebruiksnormen, althans van een lagere overschrijding, en evenmin van overtreding van de mestverwerkingsplicht. Ten aanzien van de aangepaste Bex-berekening geldt dat het logisch is dat deze verschilt van de oorspronkelijke Bex-berekening omdat de oorspronkelijke Bex-berekening was gebaseerd op onjuiste gegevens. Bij de aangepaste Bex-berekening is uitgegaan van de juiste gegevens en is voldaan aan de eisen uit de Handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee (Handreiking). De minister heeft niet duidelijk gemaakt op welke specifieke afwijkingen wordt gedoeld. Het aantal uren weidegang zoals in de twee bedrijfsoverzichten ‘CRV mineraal’ vermeld doet niet ter zake, nu dit geen Bex-berekening is. De verklaring dat de maiskuilvoorraad in september 2015 is geopend berust op een vergissing en abusievelijk is de beginvoorraad 2016 niet aangepast naar aanleiding van de aangepaste Bex-berekening.
5.4.6De minister heeft in reactie op deze beroepsgrond onder meer een toelichting gegeven over het gebruik van ‘de Bex’ in algemene zin. Daaruit volgt dat veehouders onder meer met behulp van de Bex-methode nauwkeuriger de werkelijke excretie van hun vee kunnen bepalen ten opzichte van de forfaits in bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Regeling). Voor melkvee is de Handreiking gemaakt waarin de stappen en voorwaarden beschreven staan om de Bex op een juiste manier te bepalen. Wil met de Bex rekening worden gehouden dan moeten alle gegevens worden ingevuld en bewijsstukken worden bewaard. De rechtbank overweegt dat de minister in het bestreden besluit en in het verweerschrift, onder verwijzing naar de verschillende bijlagen van het controlerapport, heeft gewezen op de verschillende excreties in de berekeningen in ‘CRV mineraal’ en de verschillende ‘KringloopWijzers’ van eiseres. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat er verschillen zijn in de duur van het beperkt beweiden die is opgenomen in de verschillende berekeningen, dat een onaannemelijk hoog tonnage droge stof is gevoederd op basis van de opgegeven eindvoorraad mailkuil 2015 (namelijk 15,8 ton gedurende de laatste 13 dagen van 2015 ten opzichte van een gemiddelde van circa 2 ton per dag over heel 2015), dat de maiskuil in strijd met de Handreiking eerder is aangebroken dan de monstername en dat de beginvoorraad 2016 niet gelijk was aan de eindvoorraad 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op basis van deze geconstateerde tegenstrijdigheden en afwijkingen van de Handreiking, mede gelet op de afwezigheid van een afdoende onderbouwde verklaring hieromtrent, de aangepaste Bex-berekening buiten beschouwing mogen laten bij de berekening ter bepaling of is voldaan aan de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm.
De gehaltes in de begin- en eindvoorraden 2015
5.4.7Eiseres heeft zich in bezwaar, en opnieuw in beroep, op het standpunt gesteld dat voor de
eindvoorraad rundveedrijfmest (mestcode 14) ten onrechte is uitgegaan van de gemiddelde stikstof- en fosfaatgehaltes van de over het gehele jaar 2015 afgevoerde bemonsterde drijfmest. De drijfmest aanwezig aan het begin 2015 is niet representatief voor de drijfmest aanwezig aan het eind van dat jaar. De in maart en augustus 2015 bemonsterde en afgevoerde drijfmest kunnen daarom niet de best beschikbare gegevens opleveren, maar er moet voor de eindvoorraad 2015 worden aangesloten bij de gemiddelde stikstof- en fosfaatgehaltes van de in mei 2016 afgevoerde drijfmest. Uit artikel 94, tweede lid, van de Regeling, volgt bovendien niet dat geen gemiddelden van geanalyseerde gehaltes van afgevoerde vrachten drijfmest van latere datum gebruikt mogen worden. Uit het bestreden besluit volgt ook niet waarom het niet mogelijk is om bij de berekening van de
beginvoorraad drijfmest in 2015 uit te gaan van de forfaitaire fosfaat- en stikstof gehaltes.
5.4.8De rechtbank stelt vast dat de NWVA in het controlerapport onder meer de begin- en eindvoorraad rundveedrijfmest in 2015 heeft berekend aan de hand van de Aanvullende gegevens Landbouwbedrijven (AGL) 2014 en 2015. Die berekening is door eiseres op zichzelf niet bestreden. Uit de in 2015 bemonsterde afgevoerde vrachten rundveedrijfmest zijn de hoeveelheid stikstof en fosfaat en de gehaltes afgeleid en die hoeveelheden en gehaltes zijn als best beschikbare gegevens voor de eindvoorraad dierlijke mest 2015 beschouwd. In artikel 94, tweede lid, van de Regeling staat dat het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens. De minister heeft bij verweerschrift, maar overigens ook reeds in het bestreden besluit, gewezen op de toelichting bij artikel 94 van de Regeling. Daaruit volgt dat de best beschikbare gegevens worden verkregen door de gehele voorraad mest te bemonsteren en te analyseren op dezelfde manier als bij aan- en afvoer van de mest. Als die gegevens niet beschikbaar zijn dan kan gebruik worden gemaakt van de berekening van de gemiddelde stikstof- en fosfaatgehaltes die eerder bepaald zijn aan de hand van de bemonstering en analyse van de in het betreffende jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheden dierlijke meststoffen. Als er geen afvoer is geweest, dan kan gebruik gemaakt worden van de forfaitaire gehaltes. Nu de minister onweersproken heeft gesteld dat er over 2015 geen gegevens beschikbaar waren uit bemonstering en analyse van de gehele voorraad mest en er dat jaar wel sprake was van afvoer, is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van de gemiddelde stikstof- en fosfaatgehalten die eerder bepaald zijn aan de hand van de bemonstering en analyse van de in het jaar 2015 van het bedrijf van eiseres afgevoerde hoeveelheden rundveedrijfmest.
Is de mestverwerkingsplicht in het kader van de VGM geschonden?
5.5.1Ten aanzien van de mestverwerkingsplicht in het kader van de VGM heeft de minister voor het jaar 2015 berekend dat eiseres 1.914 kilogram fosfaat te weinig heeft verwerkt. Eiseres heeft die berekening op zichzelf niet bestreden, maar wel gesteld dat de aangepaste Bex-berekening ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Er is volgens eiseres sprake van een lagere Bex-productie, zodat er een lagere mestverwerkingsplicht is dan waar in het controlerapport en in het bestreden besluit van is uitgegaan.
5.5.2De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 5.4.6 heeft overwogen en concludeert reeds op basis daarvan dat deze (herhaalde) beroepsgrond niet kan slagen. Dit betekent dat eiseres niet heeft voldaan aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de VGM zodat de minister hiervoor terecht een boete aan eiseres heeft opgelegd.
5.5.3Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiseres zowel de gebruiksnorm dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm heeft overtreden én dat zij niet heeft voldaan aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de VGM. Daarom komt het subsidiaire beroep van eiseres op de toegepaste matiging aan de orde.