ECLI:NL:RBZWB:2021:1687

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering naturalisatieverzoek op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 19 juli 2017 een verzoek tot naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd op 12 juli 2019 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 23 oktober 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij haar identiteit had aangetoond met een paspoort, en dat het overleggen van een geboorteakte geen vereiste was. De staatssecretaris was van mening dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en nationaliteit, en dat de overgelegde documenten niet aan de vereisten voldeden.

Tijdens de zitting op 26 januari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres voerde aan dat zij in bewijsnood verkeerde en dat de staatssecretaris in andere zaken wel nieuwe documenten had geaccepteerd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres met de overgelegde documenten haar identiteit niet had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de geboorteakte niet bevoegd was opgemaakt en dat het paspoort niet als bewijs kon dienen zonder aanvullende informatie over de identiteit bij de afgifte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de staatssecretaris bevoegd is om bewijs van identiteit en nationaliteit te verlangen in naturalisatieprocedures.

De rechtbank heeft ook het beroep op de hardheidsclausule en artikel 6 van het EVRM verworpen, omdat deze niet van toepassing waren in deze context. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 februari 2021, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/133 RWNL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 juli 2019 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris het naturalisatieverzoek van eiseres afgewezen.
In het besluit van 23 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [naam dochter] (de dochter van eiseres). Namens de staatssecretaris was aanwezig mr. J.M.M. van Gils.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 19 juli 2017 een naturalisatieverzoek gedaan.
Bij brief van 10 juli 2018 heeft de staatssecretaris aan eiseres verzocht een origineel afschrift van haar geboorteakte over te leggen. Eiseres heeft vervolgens stukken overgelegd
.
De staatssecretaris heeft aanleiding gezien de door eiseres overgelegde stukken te laten onderzoeken op echtheid door Bureau Documenten.
Met de brief van 5 november 2018 heeft de staatssecretaris aan eiseres meegedeeld dat geen deugdelijke toetsing van de identiteit en nationaliteit heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft hierop een zienswijze ingediend.
Met het primaire besluit is het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschilpunt
2. In geschil is of de staatssecretaris op goede gronden het verzoek om naturalisatie heeft afgewezen, omdat de identiteit (en nationaliteit) van eiseres niet zijn aangetoond.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij met haar paspoort haar identiteit heeft aangetoond. Het overleggen van een geboortebewijs is geen imperatief vereiste. Dat een geboorteakte is overgelegd die niet juist zou zijn, is niet relevant. Overigens betwist eiseres dat de geboorteakte niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Zij stelt dat het paspoort in 2012 is verstrekt zonder overlegging van een geboorteakte.
Het jugement supplétif Tenant lieu d’Acte de Naissance (jugement) met een uittreksel van het geboorteregister vormen samen de geboorteregistratie volgens eiseres. Met dit document wordt dus de geboorte van eiseres geregistreerd. Om een nieuwe geboorteakte te krijgen zou eiseres naar Guinee moeten afreizen en dan is nog niet gezegd dat ze niet een ‘vrais-faux’ document krijgt.
Verder heeft eiseres gesteld dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM omdat zij niet in staat is zelf een deskundige in te schakelen om tegenbewijs te leveren. Voor zover haar identiteit onvoldoende is vast komen te staan heeft eiseres een beroep gedaan op bewijsnood. Bovendien heeft eiseres nog een beroep gedaan op de hardheidsclausule en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft tot slot gesteld dat de staatssecretaris in een andere zaak niet heeft vastgehouden aan de gestelde eis dat op het moment van indiening aan de voorwaarden dient te zijn voldaan. De beslistermijn is met zes maanden aangehouden, waardoor eiseres in november 2020 wel aan de 5-jaarstermijn voldeed. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verwezen naar een brief van 16 november 2020.
Standpunt staatssecretaris
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (Handleiding) de situaties volgen waarbij van de regel dat een paspoort en geboorteakte moeten worden overgelegd, kan worden afgeweken. Een dergelijke situatie is niet van toepassing. De staatssecretaris is van mening dat eiseres met de door haar overgelegde stukken niet haar nationaliteit en identiteit heeft aangetoond.
Verder heeft de staatssecretaris opgemerkt dat het in beroep ingebrachte uittreksel van het geboorteregister van 4 februari 2020 met uitspraak van 20 februari 2020 buiten beschouwing moet worden gelaten. Het is aan eiseres om de benodigde documenten bij het indienen van het naturalisatieverzoek over te leggen. Overigens leiden deze stukken niet tot een andere conclusie. De staatssecretaris heeft gesteld dat eiseres niet eerder een beroep op bewijsnood heeft gedaan. Het pas in beroep gedane beroep op bewijsnood moet daarom buiten beschouwing worden gelaten. Verder heeft de staatssecretaris gesteld dat niet gebleken is dat er sprake is van bewijsnood.
Over het beroep op artikel 4:84 van de Awb heeft de staatssecretaris gesteld dat de omstandigheden pas in beroep naar voren zijn gebracht en daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Verder heeft de staatssecretaris gesteld dat de genoemde omstandigheden niet leiden tot bijzondere feiten of omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van het beleid, aldus de staatssecretaris.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Stukken die meegenomen worden bij de beoordeling
6. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de documenten die eiseres op 3 april 2020 heeft ingebracht meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Uitgangspunt is dat bij de rechtbank een beoordeling plaatsvindt naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat deze documenten niet eerder zijn overgelegd en dus ook niet betrokken zijn geweest bij de heroverweging in bezwaar. De documenten hebben ook geen betrekking op de feiten zoals die zich destijds voordeden.
Dat de staatssecretaris in een andere zaak wel nieuw overgelegde stukken heeft meegenomen bij zijn beoordeling, betekent niet dat de staatssecretaris dat ook in deze zaak zal moeten doen. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat in die zaak verzocht is om de beoordeling van het verzoek om naturalisatie aan te houden en dat dit verzoek is gehonoreerd. Tijdens de periode van aanhouding zijn nieuwe stukken overgelegd die vervolgens zijn meegenomen bij de beoordeling. Dit is een hele andere situatie dan de situatie van eiseres. In haar zaak heeft zij immers niet gevraagd om aanhouding van de behandeling van haar verzoek. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat dan ook niet op.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de op 3 april 2020 ingebrachte documenten buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het bestreden besluit.
Aanvulling beroepsgronden
7. Eiseres heeft in beroep nieuwe gronden naar voren gebracht. Naar vaste rechtspraak is er geen rechtsregel die het verbiedt dat na afloop van de voor het indienen van beroepsgronden gestelde termijn alsnog nieuwe gronden worden ingediend. De mogelijkheid om nieuwe gronden in te dienen wordt wel begrensd door de goede procesorde [1] .
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de gelegenheid is gesteld om inhoudelijk op de nieuwe gronden te reageren. Van die gelegenheid heeft de staatssecretaris ook gebruik gemaakt. Ter zitting is namens de staatssecretaris bevestigd dat hij niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal daarom ook de later aangevoerde gronden betrekken bij haar beoordeling.
Bewijslast
8. Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de Handleiding volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van die verzoeker met de door hem of haar overgelegde stukken zijn komen vast te staan
Naar vaste rechtspraak is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond [2] .
De staatssecretaris hanteert beleidsregels die zijn neergelegd in de Handleiding. In die Handleiding is vastgelegd dat, om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen nationaliteit en identiteit vaststellende documenten overlegt, waarmee zijn bedoeld een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een (gelegaliseerde of van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte.
Beoordeling rechtbank
9.1
De staatssecretaris heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres met de door haar overgelegde documenten haar identiteit niet heeft aangetoond. Eiseres heeft bij haar aanvraag de volgende stukken overgelegd:
- een geboorteakte;
- een jugement met een uittreksel van het geboorteregister en;
- haar paspoort.
De rechtbank zal hierna per document bespreken of eiseres met deze stukken haar identiteit heeft aangetoond.
Geboorteakte
9.2
Het Bureau Documenten heeft de geboorteakte onderzocht. Geconcludeerd is dat de opmaak en afgifte van de geboorteakte afwijkt en dat deze akte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven.
Bureau Documenten is een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid en functioneert daarom onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. De staatssecretaris mag er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van de staatssecretaris als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen [3] .
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris van de conclusies van het onderzoek heeft mogen uitgaan. Er doet zich geen situatie voor dat van het uitgangspunt genoemd onder 9.2 moet worden afgeweken. De conclusies van het onderzoek zijn concludent met de bevindingen en roepen geen vragen op. Eiseres heeft weliswaar de conclusies van het onderzoek betwist, maar zij heeft niet gemotiveerd gesteld of onderbouwd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De enkele stelling ter zitting dat getwijfeld wordt of Bureau Documenten een oordeel kan geven over een document van meer dan 30 jaar geleden is daarvoor onvoldoende. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat na overleg met Bureau Documenten is gebleken dat het Bureau de beschikking heeft gehad over vergelijkingsmateriaal uit dezelfde periode en regio als waar het document afgegeven zou zijn. De rechtbank heeft geen reden aan deze ter zitting gegeven toelichting te twijfelen. De staatssecretaris heeft dan ook geen verdergaande vergewisplicht. De verwijzing ter zitting door eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant [4] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die zaak kwam de rechtbank immers tot het oordeel dat de conclusies in relaties tot de bevindingen vragen opriepen.
Gelet op de conclusie van Bureau Documenten is de rechtbank van oordeel dat eiseres met de door haar overgelegde geboorteakte niet haar identiteit heeft aangetoond.
Jugement (met uittreksel geboorteregister)
9.4
Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat aangifte is gedaan van haar geboorte. Uit het ambtsbericht van 20 juni 2014 blijkt dat een geboorte maar één keer kan worden geregistreerd. De rechtbank kan de staatssecretaris volgen in zijn redenering dat als er aangifte is gedaan van geboorte er niet later nog een jugement kan worden verkregen. Dat Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat het jugement hoogstwaarschijnlijk echt is, maakt dit niet anders. Bureau Documenten heeft immers ook geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld of het document bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat niet kan worden vastgesteld dat de inhoud juist is. Verder is van belang dat een jugement verkregen kan worden op aanvraag zonder dat een verificatie plaatsvindt en op basis van wat 2 getuigen verklaren over de identiteit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres ook met dit document niet haar identiteit heeft aangetoond.
Paspoort
9.5
Het paspoort is afgegeven op 13 september 2012. Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat het paspoort is afgegeven zonder dat zij een geboorteakte heeft hoeven over te leggen. Eiseres heeft verder geen informatie gegeven of en, zo ja, op welke wijze haar identiteit is vastgesteld bij de afgifte van het paspoort. Zonder duidelijkheid daarover te geven, kan het paspoort dan ook niet dienen als bewijs voor haar identiteit.
Tussenconclusie
9.6
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat eiseres met de door haar overgelegde documenten niet heeft aangetoond wat haar identiteit is. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de overige door eiseres aangevoerde gronden maken dat haar naturalisatieverzoek desondanks gehonoreerd had moeten worden.
Inschrijving in de basisregistratie personen (BRP)
10. Eiseres heeft gesteld dat zij met de door haar overgelegde geboorteakte is ingeschreven in de BRP. In paragraaf 2.2.5.3 van de Handleiding is het volgende opgenomen:
“Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien als deze al eerder zijn overgelegd en verwerkt in de BRP of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Hierbij geldt dat de verwerking van gegevens in de BRP/burgerlijke stand moet hebben plaatsgevonden op basis van, voor zover nodig, gelegaliseerde/van apostille voorziene, documenten.”
Nog los van het gegeven dat eiseres haar stelling dat de geboorteakte ten grondslag heeft gelegen aan haar inschrijving in de BRP niet heeft onderbouwd met bewijsstukken, volgt uit de Handleiding niet dat altijd als een document in de BRP is verwerkt, van de echtheid van zo’n document moet worden uitgegaan. Bij de staatssecretaris waren er twijfels over de echtheid van de geboorteakte en hij heeft deze akte dan ook nader op echtheid mogen onderzoeken [5] .
Bewijsnood
11. Uit vaste rechtspraak volgt dat de degene die stelt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten [6] . Eiseres heeft voor haar beroep op bewijsnood alleen verwezen naar het ambtsbericht. Deze verwijzing is te algemeen om bewijsnood aan te nemen. Eiseres heeft verder niet aangetoond dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Daarbij komt nog dat eiseres blijkbaar wel in staat is geweest om nieuwe documenten te krijgen. Zij heeft immers in beroep nog andere documenten overgelegd. Niet kan worden ingezien waarom het voor eiseres onmogelijk is om de juiste documenten te verkrijgen. Het beroep op bewijsnood slaagt daarom niet.
Afwijken beleid
12. Eiseres heeft met een beroep op artikel 4:84 van de Awb gesteld dat de staatssecretaris moet afwijken van zijn beleid. Als bijzondere omstandigheden heeft zij aangevoerd dat heel haar gezin de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zij graag in staat wordt gesteld om haar familie in Afrika te bezoeken.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat de staatssecretaris van zijn beleid moest afwijken. Eiseres heeft een Guinees paspoort. Niet kan worden ingezien waarom zij niet met dit paspoort naar Afrika zou kunnen reizen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij met dit paspoort niet kan reizen is onvoldoende om aan te nemen dat zij daar niet mee kan reizen. Ook het gegeven dat haar hele gezin de Nederlandse nationaliteit heeft maakt niet dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Het niet hebben van een Nederlandse nationaliteit belet eiseres immers niet om bij haar gezin te zijn.
Hardheidsclausule
13. De hardheidsclausule is opgenomen in artikel 10 RWN. Dit artikel ziet niet op de vereisten van artikel 7 RWN, zodat een beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen.
Beroep op 6 EVRM
14. Naar vaste rechtspraak zien procedures over naturalisatie niet op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM [7] . Omdat het geschil betrekking heeft op de weigering eiseres het Nederlanderschap te verlenen, kan zij dan ook geen beroep doen op artikel 6 van het EVRM.
Eindconclusie
15. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage wettelijk kader

Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
In artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (RWN) is bepaald dat met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk vier van deze wet aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap wordt verleend.
Op voet van artikel 10 van de RWN kan, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) verstrekt de verzoeker, bij de indiening van een naturalisatieverzoek, betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot onder meer:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
e. nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
paragraaf 3.5.5 Handleiding rijkswet op het Nederlanderschap.
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2020:1343 overweging 4.1
4.Uitspraak van 17 december 2020 met als kenmerk 20.17073 (nog niet gepubliceerd)