202000553/1/V6.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2019 in zaak nr. 19/1697 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2018 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2020, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] bij de indiening ervan geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd, zodat zijn nationaliteit niet is komen vast te staan. [appellant] heeft volgens de staatssecretaris niet aangetoond in bewijsnood te verkeren. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap verder geweigerd op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, omdat [appellant] niet voldoende ingeburgerd is in de Nederlandse samenleving.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de benodigde documenten. Volgens hem is het voor hem moeilijk om aan de benodigde stukken te komen en heeft hij zich voldoende ingespannen.
3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Uit de verklaringen van de rechtbank in Khartoem, Soedan van 30 maart 2017, van het Soedanese ministerie van Buitenlandse Zaken van 20 april 2017 en van de Soedanese advocaat van 21 maart 2018 blijkt slechts dat er documenten ontbreken voor afgifte van een paspoort. Uit de verklaringen blijkt niet dat [appellant] niet in het bezit kan komen van de benodigde documenten. Ook de niet onderbouwde stelling dat mensen uit het Nuba-gebergte moeite hebben om aan de benodigde stukken te komen voor het verkrijgen van een nationaal nummer leidt niet tot de conclusie dat het voor [appellant] onmogelijk is om dergelijke stukken te verkrijgen. Voor zover [appellant] betoogt dat niet van hem gevergd kan worden dat hij naar Soedan reist, kan hij daarin niet worden gevolgd alleen al omdat hij dat al uit eigen beweging heeft gedaan. Bovendien is hij niet in het bezit van een asielvergunning. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0408) volgt dat zich daarom geen asielgerelateerde gronden voordoen waaruit volgt dat van hem niet kan worden gevergd naar zijn land van herkomst te reizen om aldaar een paspoort te verkrijgen. Dat [appellant] een herseninfarct heeft gehad, betekent evenmin dat hij niet aan de benodigde documenten kan komen. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris ten onrechte niet is afgeweken van het beleid wegens bijzondere omstandigheden, faalt dit betoog. Voor een belangenafweging is, gelet op de aan verlening van het Nederlanderschap verbonden gevolgen, geen plaats. Daarbij biedt artikel 10 van de RWN de staatssecretaris geen ruimte om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van het aan artikel 7 van de RWN ontleende vereiste om de nationaliteit aan te tonen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte gewicht heeft toegekend aan het rapport van Argonaut van 30 juli 2018, omdat in dit rapport wordt uitgegaan van een verkeerde gevolgtrekking. Dit betoog is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet al bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, moet deze grond buiten beschouwing blijven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020
850.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
[…]
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en - indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft - de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen;
[…]
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.