ECLI:NL:RBZWB:2021:1593
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van voorliggende voorziening
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, die sinds 1 juli 1992 een bijstandsuitkering ontvangt, had op 4 oktober 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Het college heeft deze aanvraag afgewezen in een primair besluit van 8 oktober 2019, met als reden dat er geen recht op bijstand bestaat omdat er een voorliggende voorziening, namelijk de zorgverzekering, beschikbaar is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 28 februari 2020.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 februari 2021 behandeld. Eiser betoogde dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was, omdat hij van mening was dat zijn situatie levensbedreigend was en dat hij noodzakelijke uitgaven had die niet konden worden vergoed door de zorgverzekering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zorgverzekering in dit geval een toereikende en passende voorliggende voorziening is, waardoor eiser geen recht heeft op bijzondere bijstand voor tandartskosten.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van dringende redenen die rechtvaardigen dat het college hem bijstand zou moeten verlenen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.