ECLI:NL:RBZWB:2021:1588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kunstenaarsbenodigdheden op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die sinds 1992 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had op 11 januari 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor kunstenaarsbenodigdheden, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat de kosten voor kunstenaarsbenodigdheden tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze kosten kunnen worden gedekt door het inkomen op bijstandsniveau. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 22 februari 2021 heeft de rechtbank de zaak besproken. Eiser voerde aan dat hij onder gelijke omstandigheden in het verleden wel bijzondere bijstand had ontvangen en dat de criteria niet waren gewijzigd. Hij benadrukte dat zijn kunstuitoefening essentieel is voor zijn welzijn en dat hij door zijn medische situatie extra kosten maakt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die hem recht zouden geven op bijzondere bijstand. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor kunstenaarsbenodigdheden niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat deze kosten uit de algemene bijstand moeten worden voldaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/130 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 januari 2019 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor kunstenaarsbenodigheden afgewezen.
In het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 februari 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser ontvangt sinds 1 juli 1992 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Op 11 januari 2019 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor kunstenaarsbenodigdheden.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college behoren de kosten tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en kunnen zij worden bestreden met periodiek inkomen, zelfs een inkomen op bijstandsniveau. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden om desondanks tot bijstandsverlening over te gaan. Daarbij verwijst het college naar een besluit uit 2018 waarin is aangegeven dat voor de laatste keer bijzondere bijstand voor deze kosten is toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiser stelt dat gedurende vele jaren onder gelijke omstandigheden bijzondere bijstand is toegekend voor kunstenaarsbenodigdheden. Daarmee is de noodzakelijkheid gegeven, de criteria zijn niet gewijzigd. In gevallen als deze dient het college maatwerk te leveren, wat ook blijkt uit artikel 2, eerste lid, onder e, van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand Breda 2015. Tot slot stelt eiser dat het college rekening moet houden met zijn beperkte financiële middelen en zijn persoonlijke situatie.

Wettelijk kader

3. Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

Overwegingen

4. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.1
Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Op dit punt komt het bevoegde bestuursorgaan gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet geen beoordelingsvrijheid toe. De rechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet gebonden aan beleidsregels van het bestuursorgaan (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in dit soort zaken, van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3463).
4.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser kosten maakt voor kunstenaarsbenodigdheden. Eiser heeft in een toelichting bij zijn aanvraag aangegeven dat het voor hem noodzakelijk is zich te uiten via beeldende kunst om te kunnen participeren in de maatschappij. Met de nodige medicatie probeert hij stabiel te blijven door kunst te creëren. Zijn huisarts en andere behandelaren beamen dit. Eiser wordt ook ondersteund door MEE. Het college heeft deze omstandigheden niet betwist. Gelet op de beschikbare gegevens gaat de rechtbank er dan ook van uit dat voor de kosten die eiser maakt voor kunstenaarsbenodigdheden een medische of psychosociale indicatie bestaat, zodat de kosten voor hem aan te merken zijn als noodzakelijk.
4.3
De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd, worden echter gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze moeten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat de kosten niet uit het inkomen op het niveau van de bijstandsnorm en de draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4
Eiser heeft aangevoerd dat er in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden – zie daarvoor ook wat onder 4.2 is overwogen. Eiser wijst erop dat in het verleden onder gelijke omstandigheden wel bijzondere bijstand is verleend voor kunstenaarsbenodigdheden, terwijl de criteria niet zijn gewijzigd. Verder voert eiser aan dat hij als professioneel kunstenaar zijn werk aan de man probeert te brengen en dat dit in het verleden ook met succes is gebeurd. Eiser heeft ter zitting hieraan toegevoegd dat zijn werk wel van een ander kaliber is dan hobbymatig knutselen. Bovendien heeft eiser de kunstuitoefening nodig om zich goed te voelen. Als eiser zijn werk niet doet, vervalt hij in apathie. Ook heeft hij zoveel bijkomende kosten dat, alles bij elkaar opgeteld, er niets overblijft om te reserveren.
4.5
Het college heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat ondanks de medische situatie van eiser er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om tot bijstandverlening over te gaan. Dat in het verleden jarenlang bijzondere bijstand voor kunstenaarsbenodigdheden is verleend, geeft volgens het college geen vrijbrief om de wetgeving en het beleid los te laten. Het college heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat in het verleden te coulant is omgegaan met dergelijke aanvragen van eiser voor bijzondere bijstand. In het bestreden besluit motiveert het college voorts dat de kosten voor kunstenaarsbenodigdheden geen kosten zijn die noodzakelijk zijn in het kader van structurele arbeidsinschakeling, maar dat het kosten zijn om het uitvoeren van een hobby mogelijk te maken en structuur te bieden in het dagelijks leven en participeren in de samenleving. Het college ziet niet in dat hiervoor maatwerk mogelijk is.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de Participatiewet. Zo is niet gebleken dat de kunstuitoefening door eiser als gevolg van zijn (medische of psychosociale) situatie van dusdanige omvang moet zijn dat hij meer kosten heeft voor kunstenaarsbenodigdheden dan de reguliere kosten voor kunstuitoefening. De rechtbank gaat er daarom ook in het geval van eiser vanuit dat deze kosten uit de algemene bijstand moeten en kunnen worden voldaan.
Dat in het verleden wel bijzondere bijstand werd verleend voor deze kosten, maakt niet dat ervan uitgegaan moet worden dat er sprake is van uit bijzondere omstandigheden noodzakelijke kosten van bestaan. De bijzondere bijstand werd steeds op aanvraag voor een bepaalde tijd toegekend. Iedere aanvraag wordt door het college getoetst en eiser had dan ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat niet langer bijzondere bijstand voor de kunstenaarsbenodigdheden zou worden verleend. In het besluit op de aanvraag van eiser in 2018 heeft het college al aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om tot bijstandverlening voor deze kosten over te gaan, maar het college heeft toen toch nog voor een laatste keer bijzondere bijstand toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarmee een behoorlijke afbouwregeling in acht genomen. De door eiser gestelde cumulatie van kosten is naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan te merken als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2066).

Conclusie

5. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan als bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet, zodat de kosten voor kunstenaarsbenodigdheden niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.