ECLI:NL:RBZWB:2021:1572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8511 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing verzoek gemeentelijk monument

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een stichting in oprichting, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2020, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om het hoofdgebouw en het zusterhuis van het voormalige verzorgingshuis aan te wijzen als gemeentelijk monument niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt op basis van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij een algemeen belang behartigde.

De rechtbank oordeelde dat eiseres ten tijde van het primaire besluit geen rechtspersoonlijkheid had, aangezien zij een stichting in oprichting was. Dit betekende dat zij niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wezen dat haar belangen rechtstreeks door het besluit geraakt werden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig kenbaar maken van haar juridische hoedanigheid.

De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier B.C. van Sprundel-Thelosen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8511 VEROR

uitspraak van 1 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 10 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om het hoofdgebouw en het zusterhuis van het voormalige verzorgingshuis [naam verzorgingshuis] , aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.A.M. Suijkerbuijk.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 7 december 2018 hebben [naam gemachtigde] en [naam vertegenwoordiger] , namens Vereniging tot behoud [naam eiseres] , een verzoek ingediend bij het college om het hoofdgebouw en het zusterhuis van het verzorgingstehuis [naam verzorgingshuis] aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek afgewezen.
Eiseres heeft bij brief van 29 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van
19 maart 2020.
Bij bestreden besluit van 29 juli 2020 heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres geen belanghebbende is bij het besluit tot afwijzing.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat eiseres onder verwijzing naar de omschrijving van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wel degelijk belanghebbende is. De bedoelde omschrijving stelt veilig dat verenigingen of stichtingen kunnen gelden als belanghebbende, mits zij een algemeen of collectief belang, dat zij zich statutair ten doel stellen, behartigen en waarvoor zij zich ook daadwerkelijk inzetten. De eis van rechtstreekse betrokkenheid geldt voor de toepassing van dit lid derhalve evenzeer als voor de toepassing van het eerste lid. Terwijl ten gevolge van de beperking in het eerste lid aangebracht met de woorden “wiens belang rechtstreeks is betrokken”, een willekeurige burger zich niet zal kunnen opwerpen als belanghebbende om een algemeen of collectief belang te behartigen, maakt de omschrijving in het derde lid juist mogelijk dat privaatrechtelijke organisaties die voor de behartiging van dat doel zijn opgericht en daarvoor ook actief zijn, wel als belanghebbende worden beschouwd. Het feit dat hier sprake is van een stichting i.o. doet hier niets aan af. Immers een vereniging van personen, die nog niet notarieel als vereniging noch stichting zijn opgericht, is een zogenoemd ‘société de fait’ en kan als groep in rechte optreden.
Aanvullend heeft eiseres aangevoerd dat het gegeven dat zij haar statuten niet tijdens de hoorzitting heeft overgelegd voortvloeit uit het feit dat het college eiseres altijd als normale wederpartij en gesprekspartner heeft aangemerkt getuige de regelmatige briefwisseling tussen het college en eiseres. Als in een eerder stadium een beroep zou zijn gedaan op (mogelijke) niet-ontvankelijkheid, dan had eiseres haar statuten desgevraagd eerder toegezonden.
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:2, derde lid, van de Awb wordt bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.1
De vraag die bij de rechtbank voorligt, is of het college terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
4.2
Vaststaat dat eiseres ten tijde van het primaire besluit een stichting in oprichting was en haar derhalve op dat moment geen rechtspersoonlijkheid toekwam. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de stichting tot op heden niet bij notariële akte is opgericht, niet over statuten beschikt en niet is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Eiseres heeft zich beroepen op artikel 1:2, derde lid, van de Awb door te stellen dat de omschrijving van het derde lid het mogelijk maakt dat privaatrechtelijke organisaties die zijn opgericht voor de behartiging van hun belangen en daarvoor ook actief zijn wel als belanghebbende worden beschouwd. Dit betoog faalt omdat artikel 1:2, derde lid, van de Awb uitdrukkelijk ziet op rechtspersonen, terwijl eiseres ten tijde van het primaire besluit geen rechtspersoon was. Het college heeft dan ook terecht overwogen dat eiseres niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 19 november 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN8357). De rechtbank merkt hierbij op dat ook al had het college tijdens de bezwaarprocedure om statuten gevraagd, dat niet had geleid tot een andere uitkomst. Eiseres was en is immers nog altijd een stichting
in oprichting. Bovendien is het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om (tijdig) haar hoedanigheid juridisch kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb als entiteit enkel kan opkomen tegen een besluit indien zij daarbij een rechtstreeks betrokken belang heeft. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat een eigen, objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit tot het niet aanwijzen van de gebouwen als gemeentelijk monument zou worden geraakt. Een beroep op artikel 1:2, eerste lid, van de Awb slaagt derhalve evenmin (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2348).
Het college heeft dan ook terecht overwogen dat eiseres niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat de het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 1 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.