ECLI:NL:RBZWB:2021:131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5231
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigd onderscheid in studiefinanciering voor EU-studenten ten opzichte van Nederlandse studenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021, werd het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) behandeld. Eiseres, een EU-burger, had aanvankelijk studiefinanciering ontvangen, maar deze werd later afgewezen op basis van de nationaliteitseis. Eiseres stelde dat er sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlandse studenten en EU-studenten, omdat Nederlandse studenten studiefinanciering voor een heel kalenderjaar ontvangen, terwijl EU-studenten dit slechts voor beperkte perioden krijgen. De rechtbank oordeelde dat DUO niet in strijd handelde met het discriminatieverbod van het Unierecht, omdat de toekenning van studiefinanciering afhankelijk is van de status van migrerend werknemer. De rechtbank volgde de argumenten van eiseres niet en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de toekenning van studiefinanciering per tijdvak gaat en dat dit systeem niet excessief is. De rechtbank zag ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen, en concludeerde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5231 WSFBSF

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft DUO de aanvraag van eiseres voor studiefinanciering (aanvullende beurs en een reisvoorziening) afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis.
In het besluit van 14 februari 2020 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 december 2020.
Hierbij was aanwezig mr. drs. E.H.A. van den Berg, namens DUO. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie.
Eiseres volgt de studie B Tourism Management aan [Naam onderwijsinstelling] en heeft een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor Nederlandse studiefinanciering.
Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis. Er is onvoldoende gebleken dat eiseres als migrerend werknemer kan worden aangemerkt.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlandse studenten en studenten uit een andere lidstaat van de Europese Unie.
3. Eiseres voert aan dat op basis van een arbeidsovereenkomst op 25 november 2019 aan eiseres de status van migrerend werknemer is toegekend. Er is toen aan eiseres voor de maanden oktober, november en december 2019 studiefinanciering toegekend. Volgens eiseres had aan haar studiefinanciering voor het hele jaar 2020 moeten worden toegekend. Aan Nederlandse studenten wordt studiefinanciering toegekend op jaarbasis. Voor buitenlandse studenten wordt de toekenningsduur gekoppeld aan de duur van de arbeidsovereenkomst. In het geval van eiseres is dit niet gebeurd. Hiermee wordt onderscheid gemaakt voor de toekenningsduur op grond van nationaliteit. Het is de vraag of het noodzakelijk en wettelijk toelaatbaar is om ten aanzien van studerende EU-onderdanen de toekenning nog verder in duur in te perken en hen op te zadelen met een onnodige administratieve last. DUO gaat er aan voorbij dat ook Nederlandse studenten hun recht op studiefinanciering gedurende het kalenderjaar kunnen verliezen. Desondanks wordt voor Nederlandse onderdanen in eerste instantie over het gehele kalenderjaar studiefinanciering toegekend. Daarnaast kan een EU-onderdaan die niet langer werknemer is de status van werknemer behouden als op onvrijwillige basis van de zijde van de werknemer de arbeidsovereenkomst komt te eindigen. Hiermee heeft DUO ten onrechte geen rekening gehouden. Het Unierecht kent ook in beperkte vorm rechten toe aan in Nederland studerende EU-onderdanen die niet economisch actief zijn. Eiseres wijst op het Raulin-arrest. Een voorziening ter dekking van de studiekosten dient ontegenzeggelijk ter facilitering van de toegang tot onderwijs. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dit miskend in de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2019:3700. Ten aanzien van het reisrecht stelt eiseres zich op hetzelfde standpunt. Eiseres verzoekt de rechtbank bij twijfel om prejudiciële vragen te stellen.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank nu DUO inmiddels tot toekenning van studiefinanciering over de maanden oktober 2019 tot en met juni 2020 is overgegaan.
Eiseres meent dat sprake is procesbelang aangezien zij van plan is om nog langer te studeren en zij ook voor volgende jaren met DUO te maken zal hebben. Als de rechtbank zou oordelen dat eiseres geen procesbelang heeft, wordt het haar daarmee feitelijk onmogelijk gemaakt haar, over de wijze waarop DUO handelt en de administratieve last die dit voor eiseres met zich brengt, aan een rechter voor te leggen. Omdat DUO de studiefinanciering en het reisrecht aan eiseres niet voor een heel jaar toekent, maar telkens voor een beperkte periode van een of meerdere maanden, is de kans immers groot dat zij in een volgende procedure, gericht tegen besluiten van DUO over latere perioden, in de beroepsfase bij de rechtbank weer geconfronteerd wordt met het gegeven dat inmiddels over het resterende deel van het jaar studiefinanciering en reisrecht zijn toegekend en ook dan weer de vraag naar het procesbelang opkomt.
De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt. De beroepsgronden van eiseres zien niet alleen op het verkrijgen van studiefinanciering, maar ook op de wijze van toekenning (niet voor een heel jaar ineens, maar voor beperkte perioden) en de stelling van eiseres dat DUO daarbij, kort gezegd, in strijd met het Unierecht handelt. Hiermee streeft eiseres een resultaat na dat voor haar niet alleen hypothetische, maar feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank is van oordeel dat hierin voldoende procesbelang bij een oordeel van de rechtbank is gelegen en acht het beroep ontvankelijk.
5.1.
Eiseres meent dat studiefinanciering moet worden toegekend voor een heel kalenderjaar, omdat dit ook bij Nederlandse studenten gebeurt en er anders sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid.
5.2.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), is het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij. Op grond van het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Het werknemersbegrip in de zin van artikel 45 van het VWEU heeft een communautaire inhoud en mag niet eng worden uitgelegd. Voor de vraag of een EU-burger werknemer is, is bepalend of hij reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat (Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 26 februari 1992, V.J.M. Raulin v Minister van Onderwijs en Wetenschappen, C-357/89, ECLI:EU:C:1992:87).
Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld. Ter uitvoering van deze bepaling heeft verweerder de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (de Beleidsregel) vastgesteld.
In de Beleidsregel wordt uiteengezet dat studerenden afkomstig uit één van de lidstaten van de EU in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering indien zij aangemerkt worden als migrerend werknemer. Op grond van de Beleidsregel laat de minister na toekenning van de studiefinanciering controleren of de studerende blijft voldoen aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Hiertoe controleert de DUO per studiefinancieringstijdvak en schrijft DUO de studerenden aan met het verzoek door te geven hoeveel uren zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt. Op grond van de Beleidsregel heeft iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer en daarmee terecht studiefinanciering ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak.
5.3.
Aan eiseres is steeds voor een periode van een aantal maanden studiefinanciering toegekend. De rechtbank volgt de stelling van eiseres dat sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid niet en verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2019 en 17 november 2020, de rechtbank Midden-Nederland van 13 mei 2020 en de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2020. Net als in die uitspraken, is de rechtbank van oordeel dat DUO niet handelt in strijd met het discriminatieverbod van het Unierecht, omdat er geen sprake is van ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen. Immers, eiseres komt op grond van de status van migrerend werknemer in aanmerking voor studiefinanciering, terwijl dat bij studenten met de Nederlandse nationaliteit niet het geval is. Bovendien is er geen sprake van een ongelijke behandeling, nu ten tijde van de aanvraag wordt beoordeeld of de aanvrager recht heeft op studiefinanciering. Als ten aanzien van dit recht vanaf enig moment een contra-indicatie bestaat – of zoals in de zaak van eiseres sprake is van een contract waarbij niet wordt voldaan aan de ureneis – , wordt de studiefinanciering tot dat moment of met een aantal maanden toegekend. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen buitenlandse studenten en Nederlandse studenten.
5.4.
DUO heeft terecht opgemerkt dat ook bij Nederlandse studenten het recht op studiefinanciering voor een kortere periode dan een kalenderjaar wordt toegekend als bijvoorbeeld blijkt dat de studie eerder is afgerond dan het einde van het kalenderjaar. Bovendien volgt ook uit de Wsf 2000 dat de toekenning van studiefinanciering per tijdvak gaat. Dit is een kalenderjaar of een gedeelte daarvan, met het minimum van één kalendermaand. DUO mag hierop periodiek controleren. Dat dit een extra administratieve belasting met zich brengt, maakt niet dat sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling, aangezien die belasting gelet op het systeem van periodieke controle, niet excessief is. Bovendien is dit inherent aan het gegeven dat het recht van eiseres op studiefinanciering gebaseerd is op haar status van migrerend werknemer.
5.5.
De rechtbank onderkent, evenals de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2017:2973) het belang van DUO om in het geval van EU-studerenden periodiek te controleren of zij nog voldoen aan de vereisten van het migrerend werknemerschap. De beroepsgrond slaagt niet.
5.6.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij als economisch niet-actieve ook recht heeft op een gedeelte van de studiefinanciering dat is ‘bestemd’ voor de aanschaf van boeken en leermiddelen. Datzelfde betoogt zij ook voor de reisvoorziening. Nog daargelaten dat eiseres wel economisch actief is, overweegt de rechtbank dat de CRvB over deze kwestie op
4 december 2019 al een duidelijke uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:CRVB:2019:3700). De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om deze uitspraak niet te volgen. Deze beroepsgrond faalt eveneens.
5.7.
Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
6. Het beroep is ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 12 januari 2021 en wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.