ECLI:NL:RBZWB:2021:127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_3149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering UWV om Wajong-uitkering toe te kennen en beoordeling van toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren in 1995, had eerder een Wajong-aanvraag ingediend die op 21 mei 2014 was afgewezen. Het UWV had op 10 december 2018 opnieuw geweigerd om een uitkering toe te kennen, waarna eiser bezwaar maakte. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 15 december 2020 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op het eerdere besluit van 21 mei 2014. Eiser had nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie op de datum van de oorspronkelijke beslissing. De rechtbank concludeerde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien.

Daarnaast heeft de rechtbank de vraag behandeld of er sprake was van toegenomen beperkingen. Eiser stelde dat er vanaf 27 februari 2015 sprake was van toegenomen klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde stukken niet als nieuw feit konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de weigering van een uitkering per 12 april 2016 betreft, maar het eerdere besluit van 21 mei 2014 blijft in stand. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV ook de mogelijkheid heeft om een deskundige in te schakelen voor verder onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: mr. M. van Grinsven.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Bij besluit van 11 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingediend.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam begeleidster], zijn begeleidster. Het UWV is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren op [geboortedag] 1995, heeft in 2014 een Wajong-aanvraag gedaan.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het besluit van 18 september 2014 ongegrond verklaard.
Op 7 juni 2018 heeft eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen gedaan.
Met het besluit van 10 december 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering aan eiser toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden op het besluit van 21 mei 2014. Tevens heeft het UWV gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2015.
Omvang geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op het besluit van 21 mei 2014. Tevens is in geschil of er sprake is van toegenomen klachten die zouden moeten leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering per een latere datum.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
4. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De brieven van de huisarts van 12 maart 2019 en de brief van Emergis van 27 februari 2015 moeten worden aangemerkt als nieuwe feiten. Verder heeft eiser aangevoerd dat er sprake is van toegenomen klachten. Eiser heeft gesteld dat een onafhankelijke deskundige benoemd moet worden. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
Standpunt UWV
5. Het UWV heeft gesteld dat ten tijde van de eerste Wajong-beoordeling in 2014 al bekend was dat eiser een ontwikkelingsstoornis (verstandelijke beperking) en leermoeilijkheden had. In 2014 was er een voldoende totaalbeeld van de situatie van eiser. Verder heeft het UWV opgemerkt dat de verzekeringsarts b&b gemotiveerd heeft dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
Beoordeling rechtbank
Weigering terug te komen op het besluit van 21 mei 2014
6.1
Het UWV heeft op het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 21 mei 2014 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is [1] .
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd.
6.2
Eiser is op [geboortedag] 2013 18 geworden. Dat is dus de datum waarop de oorspronkelijke weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen betrekking had. Het moet dus gaan om nieuwe feiten/omstandigheden die op deze datum zien.
6.3
Eiser is van mening dat er nieuwe feiten/omstandigheden zijn en verwijst daarbij naar de brief van de huisarts van 12 maart 2019 en Emergis van 9 november 2018. Ter zitting heeft eiser nog opgemerkt dat uit de brief van de huisarts opgemaakt kan worden dat er bij eiser al vanaf 2013 sprake was van psychische problematiek.
6.4
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bij de beoordeling die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 21 mei 2014 heeft vastgesteld dat eiser een verstandelijke beperking heeft en dat eiser is aangewezen op toezicht bij het werk. De verzekeringsarts heeft onder andere beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft gesteld dat de door eiser overgelegde stukken niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de datum [geboortedag] 2013. Uit de brief van de huisarts kan weliswaar opgemaakt worden dat eiser vanaf 2013 diverse trajecten heeft gevolgd, maar hieruit blijkt niet dat eiser meer beperkt zou moeten worden dan door het UWV eerder al was aangenomen. Informatie over de gevolgde trajecten ontbreekt immers. De informatie van de huisarts is dan ook te algemeen van aard om hieruit iets op te kunnen maken over de belastbaarheid van eiser per 27 november 2013. Dit klemt te meer nu het UWV per deze datum al beperkingen heeft aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
Ook de informatie van Emergis kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid. In deze informatie wordt de behandeling die in 2015-2016 heeft plaatsgevonden beschreven. Deze informatie heeft dus geen betrekking op de datum 27 november 2013.
6.6
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die maken dat het besluit van 21 mei 2014 onjuist is. In hetgeen is aangevoerd door eiser ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat het evident onjuist is om niet terug te komen op het besluit van 21 mei 2014. Het beroep voor zover dit betrekking heeft op de weigering terug te komen op het besluit van 21 mei 2014 is dan ook ongegrond.
Is er sprake van toegenomen beperkingen?
7.1
Een (herhaalde) aanvraag moet naar zijn strekking worden beoordeeld. De primaire verzekeringsarts heeft de aanvraag van eiser tevens aangemerkt als een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naar vaste rechtspraak strekt het beoordelingstijdvak bij een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid zich uit over de periode van de gestelde toename van de beperkingen tot de datum waarop een verzekerde zich tot het UWV heeft gewend [2] .
7.2
Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van toegenomen beperkingen vanaf 27 februari 2015. Ter zitting heeft eiser subsidiair gesteld dat uit de overgelegde brief van Emergis van 9 november 2018 blijkt dat er per 12 april 2016 sprake is van toegenomen beperkingen, dan wel uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts dat sprake is van een toename van beperkingen in 2018.
7.3
Gelet op de eerdergenoemde rechtspraak zou de beoordelingsperiode moeten lopen van 27 februari 2015 tot 7 juni 2018 (de datum dat eiser zich bij het UWV heeft gemeld). De primaire verzekeringsarts heeft eiser echter gezien op 26 oktober 2018. Op dat moment heeft hij de huidige (toegenomen) beperkingen van eiser vastgesteld. Hiermee omvat de beoordeling door de primaire verzekeringsarts ook de periode tot 26 oktober 2018. Dit is ten voordele van eiser en deze datum valt nog binnen de vijfjaartermijn van artikel 1a:1 lid 2 van de Wajong. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de beoordelingsperiode vast te stellen op 27 februari 2015 tot en met 26 oktober 2018.
7.4
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van toegenomen beperkingen heeft eiser verwezen naar de brief van Emergis van 9 november 2018. Daarin is volgens de DSM IV per 27 februari 2015 als diagnose gesteld: ‘depressie, ernstig, eenmalig, licht’. In dit verslag is verder te lezen dat de medicatie van eiser per 12 april 2016 is opgehoogd. Het medicijn Wellbutrin wordt van 150 mg opgehoogd naar 300 mg. Hieruit en uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts is volgens eiser op te maken dat er sprake is van toegenomen beperkingen.
7.5
De verzekeringsarts b&b heeft zich in de rapportage van 16 april 2019 op het standpunt gesteld dat uit de gestelde diagnose per 27 februari 2015 niet opgemaakt kan worden dat er sprake is van toegenomen beperkingen. Eiser was al beperkt in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De gestelde diagnose in combinatie met de Gaf-score betekent volgens de verzekeringsarts b&b dat er sprake is van matige problemen in sociaal of beroepsmatig functioneren door de depressie. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in deze motivering. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat de diagnose niet helemaal consistent is nu er gesproken wordt over een depressie, ernstig, maar ook licht.
7.6
Over de geclaimde toegenomen beperkingen per 12 april 2016, gelet op de verhoging van medicatie per die datum blijkens voornoemde brief van Emergis, heeft de verzekeringsarts b&b zich niet uitgelaten. Datzelfde geldt voor de vraag of er sprake is van een toename van beperkingen in 2018, mede gelet op de conclusie van de primaire verzekeringsarts - die eiser heeft gezien - dat binnen vijf jaar na de 18e verjaardag sprake is van toegenomen klachten en beperkingen vanwege verwijzing in 2015 naar de GGZ én de op 26 oktober 2018 vastgestelde klachten en beperkingen. Dit betekent dat het onderzoek en de heroverweging van de verzekeringsarts b&b onvoldoende is geweest. Het bestreden besluit lijdt dan ook aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek. De verzekeringsarts b&b zal alsnog moeten onderzoeken en motiveren of er per 12 april 2016, respectievelijk 26 oktober 2018 sprake is van toegenomen beperkingen.
7.7
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij is geweigerd een uitkering toe te kennen in verband met de geclaimde toegenomen klachten vanaf 12 april 2016. Het besluit voor zover dit ziet op de weigering terug te komen op het besluit van 21 mei 2014 en de weigering een uitkering toe te kennen vanwege geclaimde toegenomen klachten per 27 februari 2015 blijft in stand.
7.8
De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat er nog nader onderzoek door de verzekeringsarts b&b en mogelijk ook door de arbeidsdeskundige b&b zal moeten plaatsvinden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden omdat het voor herstel van het gebrek benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien niet op korte termijn kan worden afgerond. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist. Omdat het UWV een nieuw besluit zal moeten nemen ziet de rechtbank geen reden om in deze procedure een deskundige om advies te vragen
Verzoek tot schadevergoeding
8. Het verzoek om schadevergoeding komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als heet UWV een nieuw besluit heeft genomen, kan worden beoordeeld of eiser recht heeft op schadevergoeding.
Griffierecht en proceskosten
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd uitkering toe te kennen wegens een geclaimde toename van beperkingen per 12 april 2016 en per 26 oktober 2018;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 11 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wajong
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2 De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.