ECLI:NL:RBZWB:2021:1131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar een WIA-uitkering toe te kennen, na een besluit van 23 april 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die eerder als allround medewerker in de horeca werkte, in januari 2018 uitviel door de ziekte van Pfeiffer en later door een enkelblessure. Het UWV had haar WIA-uitkering geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV als zorgvuldig beoordeeld, waarbij de verzekeringsartsen de klachten van eiseres in hun beoordeling hebben meegenomen. Eiseres betwistte de medische beoordeling en stelde dat haar beperkingen niet juist waren vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de schouderklachten al bestonden op de datum in geding. De rechtbank concludeerde dat de door het UWV geselecteerde functies, zoals productiemedewerker en administratief ondersteunend medewerker, geschikt waren voor eiseres, ondanks haar klachten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een WIA-uitkering, die pas wordt toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6441 WIA

uitspraak van 19 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Regragui.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als allround medewerker horeca. Voor dat werk is zij op
11 januari 2018 uitgevallen in eerste instantie vanwege energetische beperkingen door de ziekte van Pfeiffer. Later zijn daar als gevolg van een val beperkingen bijgekomen door een gebroken enkel en gescheurde enkelbanden.
Bij besluit van 5 juni 2018 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 30 mei 2018, na beëindiging van haar dienstverband met [naam bedrijf] , een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 27 december 2018 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres, na een eerstejaars ZW-beoordeling, met ingang van 10 januari 2019 ongewijzigd voortgezet.
Bij besluit van 3 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 9 januari 2020 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 9 januari 2020
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 6 van de Wet WIA wordt bij het vaststellen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
Op grond van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB), zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen onder meer in aanmerking genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies en deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur, haar onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts rapporteert dat eiseres aanhoudende klachten heeft en een verminderde belastbaarheid van de rechtervoet na een ongeval. Door deze aandoening neemt de verzekeringsarts beperkingen aan met betrekking tot staande en lopende activiteiten. Vanwege de aanhoudende klachten wordt door de behandelaar een nieuwe ingreep overwogen. Vooralsnog is daarvoor geen datum gepland en eiseres overweegt om daarvan voorlopig af te zien, omdat zij zwanger is. Daarnaast heeft eiseres klachten aan haar rug. In verband daarmee neemt de verzekeringsarts beperkingen aan voor zwaarder rugbelastende activiteiten, zoals bukken, tillen en niet kunnen afwisselen van houding. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 november 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gehoord tijdens een telefonische hoorzitting, dossieronderzoek verricht en daarbij onder meer kennis genomen van de medische informatie van de traumachirurg van 24 september 2018. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er in het geval van eiseres sprake is van status na de ziekte van Pfeiffer en nadien een enkelfractuur waarvoor tweemaal een operatie plaatsvond. Verder is er sprake van rug- en bekkenklachten met uitstraling naar de bovenbenen. Bij aanvullend röntgenonderzoek werd een minimaal links convexe scoliose geconstateerd. Verder blijkt anamnestisch dat eiseres na de datum in geding schouderklachten beiderzijds heeft gekregen waarvoor zij op 20 februari 2020 bij de orthopeed is geweest. Er zou sprake zijn van slijmbeursontstekingen die vanwege de zwangerschap nu niet behandeld kunnen worden. Voorts heeft eiseres klachten van het rechterbeen als gevolg van een slijmbeursontsteking en astmatische klachten met allergieën. Eiseres heeft ook bij de primaire arts pijnklachten aan de rechterenkel en bekken vermeld. Bij onderzoek van het bekken werden geen functiebeperkingen vastgesteld. Uit informatie van de orthopeed uit 2018 blijkt dat de bewegelijkheid van de enkel goed is, maar een brace werd geadviseerd. De primaire arts heeft in verband met de klachten van enkel, rug en bekken volgens de verzekeringsarts b&b forse beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts b&b vindt die beperkingen voldoende tegemoet komen aan de geobjectiveerde enkelaandoening en de klachten aan rug, bekken en been, waaronder de slijmbeursontsteking. De schouderklachten zijn ontstaan na datum in geding en kunnen derhalve niet betrokken worden. Voor de incontinentieklachten, waarbij overigens het dragen van een tenalady toereikend blijkt, is het voldoende om druk verhogende momenten te beperken zoals door de gestelde beperkingen gebeurt. Ten aanzien van de astma en allergieën zijn er volgens de verzekeringsarts b&b wel aanvullende beperkingen aan de orde. De verzekeringsarts b&b stelt op 8 april 2020 daarom een gewijzigde FML vast.
4.2
Medische beroepsgronden
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de beperking ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen in de FML niet juist is verwerkt. In de FML wordt onder punt 3 (aanpassing van fysieke omgevingseisen) alleen een beperking aangenomen ten aanzien van stof: ‘geen stoffige omgeving. geen werk in een ruimte met luchtweg irriterende stoffen’. Niet is vermeld luchtweg irriterende rook, gassen of dampen, terwijl deze voor astmapatiënten net zo hinderlijk en beperkend zijn als stof, zoals in de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180). Daarnaast stelt eiseres dat zij, vanwege haar klachten aan enkel, rechterbeen, bekken en daaruit voortvloeiende chronische pijnklachten, meer beperkt is op lopen en staan, knielen en hurken, dynamisch handelen en houding en dat zij energetisch meer beperkt is. Voorts betwist eiseres dat haar schouderklachten pas na datum in geding zijn ontstaan. Zij moet dan ook beperkt worden geacht voor schouderbelastende werkzaamheden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar energetische klachten, klachten aan enkel, rechterbeen en bekken en haar klachten als gevolg van astma, allergieën en incontinentie. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek gedaan. De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur, haar onderzocht en dossieronderzoek verricht. Ook de verzekeringsarts b&b heeft eiseres (telefonisch) gesproken en dossieronderzoek verricht. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b onder meer kennis genomen van de medische informatie van de traumachirurg. Hiermee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank voldoende zorgvuldig verricht.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat ten onrechte geen rekening is gehouden met haar schouderklachten overweegt de rechtbank geen aanwijzingen te hebben dat die klachten al op datum in geding, 9 januari 2020, aanwezig waren. Eiseres heeft deze klachten niet op 13 november 2019 bij de primaire verzekeringsarts gemeld en ook in het bezwaarschrift van 17 januari 2020 worden deze niet vermeld. Pas in de aanvullende bezwaargronden van 2 april 2020 wordt melding gemaakt van schouderklachten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de schouderklachten aangegeven: ‘Betrokkene is op 20-2-2020 bij haar orthopeed geweest waarbij ze ook al kwam vanwege haar enkelklachten. Ze heeft de afspraak op 5 of 6 februari gemaakt. De klachten bestonden toen ongeveer anderhalve week.’ Hieruit kan worden afgeleid dat eiseres op de datum in geding nog geen schouderklachten had. Eiseres heeft (in beroep) geen medische stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzekeringsarts b&b heeft kunnen concluderen dat de schouderklachten pas na de datum in geding zijn ontstaan en dat hij in de beoordeling met deze klachten geen rekening heeft hoeven houden.
Met betrekking tot de beperking op het item ‘stof, rook, gassen en dampen’ heeft het UWV ter zitting gesteld dat die beperking inderdaad, zoals eiseres heeft gesteld, niet alleen ziet op stof, maar ook op luchtweg irriterende rook, gassen en dampen. Volgens het UWV hebben de arbeidsdeskundigen de geduide functies ook op deze beperking beoordeeld.
Eiseres heeft voorts aangegeven dat zij energetisch meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen. Ter zitting is gebleken dat eiseres daarmee heeft beoogd aan te voeren dat een urenbeperking zou moeten worden gesteld, meer specifiek een urenbeperking op preventieve gronden.
Op grond van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ wordt een urenbeperking op grond van een preventieve indicatie aangenomen wanneer er sprake is van een aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen verergeren of optreden bij een toenemende arbeidsduur; als het gaat om aandoeningen die raakvlakken hebben met de psychische gezondheid. Er moet sprake zijn van een patroon van overschrijding van eigen grenzen, zelfoverschatting en/of een beperkt ziektebesef/inzicht. Dit kan volgens de standaard bijvoorbeeld voortkomen uit een bipolaire stoornis, psychoses of een verstandelijke beperking. Dat hiervan in het geval van eiseres sprake is, is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen dan ook geen urenbeperking op preventieve gronden hoeven te stellen.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat er ten onrechte in de FML geen beperking is opgenomen in verband met haar incontinentie, bijvoorbeeld een toilet in de nabijheid, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts b&b heeft eiseres over haar incontinentie aangegeven dat zij urine verliest als zij hoest en daarvoor tenalady inlegkruisjes gebruikt. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het veel erger is en dat een tenalady (vaak) niet voldoet. De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan hetgeen de verzekeringsarts b&b heeft opgetekend. Eiseres heeft ook geen stukken overgelegd waaruit erger blijkt. De rechtbank heeft ook anderszins geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b het incontinentieprobleem van eiseres heeft onderschat en dat er aanleiding zou moeten zijn voor het stellen van meer beperkingen in de FML. Daarnaast acht de rechtbank door de verzekeringsarts b&b afdoende gesteld dat met de beperkingen die al in de FML zijn gesteld voor de incontinentie van belang zijnde druk verhogende momenten worden beperkt.
De rechtbank komt tot de slotsom dat er geen reden is om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die daaraan kan doen twijfelen. Maar ook anderszins ziet de rechtbank daarvoor geen aanleiding. De rechtbank gaat dan ook voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die in de FML van 8 april 2020 is neergelegd.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 13 november 2019 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), wikkelaar (Sbc-code 267053) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, met inachtneming van de FML van 8 april 2020, de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies nogmaals beoordeeld op geschiktheid voor eiseres. Hij concludeert dat die functies ook met inachtneming van de nieuwe FML geschikt zijn voor eiseres.
5.2
Arbeidsdeskundige beroepsgronden
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Volgens eiseres is de functie productiemedewerker industrie niet geschikt voor haar vanwege het lange zitten en de soldeerdampen. Dit geldt ook voor de functie wikkelaar. Deze functie is voorts ongeschikt vanwege de hoofdbewegingen en boven schouder actief zijn. Ook de functie receptionist is ongeschikt vanwege het boven schouder actief zijn. Daarnaast geldt volgens eiseres voor alle functies dat die ongeschikt zijn vanwege haar energetische beperkingen en dat onvoldoende is bekeken of de werkzaamheden kunnen worden onderbroken om naar het toilet te gaan. Omdat zij slecht ter been is zal een toilet in de directe nabijheid gelegen moet zijn. Tot stelt eiseres dat het UWV had moeten bezien of de bedoelde functies gelet op de coronacrisis en de RIVM-richtlijnen geduid kunnen worden en of er sprake is van een reële schatting. Zo wordt in de functie administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) gewerkt in een kantoortuin, waarbij afgevraagd kan worden of de minimale afstand van 1,5 meter gerespecteerd wordt en beschikt kan worden over eigen materiaal.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden voor de conclusie dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De stelling van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit met name voort uit haar standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals reeds geoordeeld is die opvatting naar het oordeel van de rechtbank niet juist.
Voor zover er wel signaleringen in de geduide functies voorkomen, zoals bijvoorbeeld op het beoordelingspunt stof, rook, gassen en dampen, is naar het oordeel van de rechtbank in de rapportages van de arbeidsdeskundige van 2 december 2019 en de arbeidsdeskundige b&b van 22 april 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Ten aanzien van het incontinentieprobleem van eiseres heeft het UWV ter zitting aangegeven dat de geduide functies, functies op een vaste werkplek betreffen, waarbij er van uit mag worden gegaan dat er een toilet op korte afstand van de werkplek aanwezig is. De rechtbank ziet in het incontinentieprobleem van eiseres daarom evenmin reden om de geduide functies voor haar niet geschikt te achten.
Met betrekking tot de opmerking van eiseres dat afgevraagd kan worden of de schatting wel reëel is, mede gelet op de RIVM-normen en andere gevolgen van de coronacrisis, heeft het UWV in het verweerschrift gesteld dat de schatting een theoretische is en dat functies op grond van het SB 24 maanden geldig zijn. Dat mogelijk niet direct in een functie kan worden gestart omdat er bijvoorbeeld geen vacature is, kan bij functieduiding geen rol spelen. Dat geldt ook als niet direct kan worden gestart in verband met corona. Dat is een werkloosheidsrisico dat dan wel een arbeidsmarktfactor die niet bij de schatting kan worden betrokken. Voorts geeft het UWV aan dat met betrekking tot de coronacrisis door de regering, gelet op het antwoord van minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 maart 2020, vooralsnog geen maatregelen zijn aangekondigd voor de arbeidsongeschiktheidswetten.
De rechtbank kan zich met het standpunt van het UWV verenigen. Ook naar haar oordeel is de vraag of eiseres daadwerkelijk één van de geduide functies kan verkrijgen, gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet WIA, niet van belang. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de geduide functies ten opzichte van de datum in geding niet voldoende actueel zijn, zoals bepaald in artikel 9 van het SB. Met het UWV is de rechtbank voorts van oordeel dat de wetgever het UWV niet de ruimte heeft gelaten om bij de schatting met een (vooralsnog) tijdelijk (praktisch) beletsel als de coronasituatie rekening te houden. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste rechtspraak waaruit blijkt dat aspecten die samenhangen met de (on)mogelijkheid om de functies ook
feitelijkte verkrijgen op de arbeidsmarkt buiten beschouwing moeten blijven (zie bijvoorbeeld CRvB 25 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3108 en CRvB 10 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2786).
De hiervoor genoemde functies mochten naar het oordeel van de rechtbank daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 9 januari 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een schadevergoeding uit te spreken. Ook bestaat geen reden om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.