In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had een voorschot van € 875,- ontvangen in het kader van de Participatiewet, maar dit voorschot werd door Werkplein teruggevorderd. Het primaire besluit tot terugvordering werd genomen op 20 september 2019, waarna het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard in het bestreden besluit van 12 december 2019. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar was niet aanwezig op de zitting van 24 juli 2020, waar Werkplein vertegenwoordigd was door mr. D. Frijters.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering van het voorschot rechtmatig was, omdat de aanvraag voor bijstandsuitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen onzorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden en dat de eiser geen dringende redenen had aangevoerd om van de terugvordering af te zien. De eiser had weliswaar ernstige psychotische klachten in het verleden, maar kon niet aannemelijk maken dat deze klachten opnieuw zouden optreden door de terugvordering. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.