ECLI:NL:RBZWB:2020:7040

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_728
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot Participatiewet en dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had een voorschot van € 875,- ontvangen in het kader van de Participatiewet, maar dit voorschot werd door Werkplein teruggevorderd. Het primaire besluit tot terugvordering werd genomen op 20 september 2019, waarna het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard in het bestreden besluit van 12 december 2019. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar was niet aanwezig op de zitting van 24 juli 2020, waar Werkplein vertegenwoordigd was door mr. D. Frijters.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering van het voorschot rechtmatig was, omdat de aanvraag voor bijstandsuitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen onzorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden en dat de eiser geen dringende redenen had aangevoerd om van de terugvordering af te zien. De eiser had weliswaar ernstige psychotische klachten in het verleden, maar kon niet aannemelijk maken dat deze klachten opnieuw zouden optreden door de terugvordering. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/728 PW

uitspraak van 4 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld, advocaat te Almelo
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 september 2019 (primaire besluit) heeft Werkplein een aan eiser in het kader van de Participatiewet verstrekt voorschot van € 875,- teruggevorderd.
In het besluit van 12 december 2019 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 juli 2020.
Eiser was, met bericht van verhindering, niet aanwezig. Werkplein heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Frijters.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 14 maart 2019 heeft eiser bij Werkplein een aanvraag ingediend om bijstand voor de kosten van levensonderhoud. Bij besluit van 8 april 2019 is aan eiser een voorschot verstrekt van € 875,-. In dit besluit is vermeld dat eiser het voorschot terug moet betalen indien blijkt dat hij geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
Bij besluit van 24 juni 2019 is de bijstandsaanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 15 april 2020 is het beroep ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBZWB:2020:1815).
Bij het primaire besluit is het verstrekte voorschot teruggevorderd.
Het geschil
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of het verstrekte voorschot van € 875,- terug moet worden betaald.
De beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat het uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er een onjuiste beslissing op bezwaar is genomen.
Verder beroept eiser zich op dringende redenen om van terugvordering af te zien. Hij verwacht dat de ernstige psychotische klachten die hij in het verleden heeft gehad terugkomen bij de terugvordering van het voorschot. Hij kan dat niet aantonen, het kan pas achteraf blijken. Ter ondersteuning van zijn stelling dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, heeft hij medische verklaringen overgelegd.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 58, tweede lid, onder d. van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet kan het college indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De beoordeling door de rechtbank
6. Vast staat dat Werkplein de aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft afgewezen en dat het beroep tegen die afwijzing door deze rechtbank ongegrond is verklaard. Daarmee is aan Werkplein de in artikel 58, tweede lid, onder d. van de Participatiewet bedoelde bevoegdheid gegeven om het voorschot terug te vorderen.
7. Dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die Werkplein niet bij de beoordeling van het bezwaar heeft betrokken.
8. Eiser voert aan dat persoonlijke omstandigheden dringende redenen vormen om af te zien van de terugvordering van het verstrekte voorschot. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep, kunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatie-wet slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:3165). Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken.
Eiser verwijst naar de ernstige psychotische klachten die hij in het verleden al heeft gehad en stelt dat dit desastreus zou kunnen zijn voor hem. Hij heeft in beroep erkend dat hij dat niet aannemelijk kan maken. Mede gelet hierop doen zich naar het oordeel van de rechtbank geen dringende redenen voor om af te zien van terugvordering van het voorschot.
Conclusie
9. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 4 september 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.