ECLI:NL:RBZWB:2020:1815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB 19_4973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op basis van onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid en zorgvuldigheid van de procedure

Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, welke op 24 juni 2019 door Werkplein was afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 6 september 2019 ongegrond verklaard. De eiser stelde dat er geen rekening was gehouden met zijn autisme spectrumstoornis tijdens de procedure en dat hij niet goed was geïnformeerd over de vereiste documenten. De rechtbank oordeelde dat Werkplein voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke situatie van de eiser en dat het onderzoek niet onzorgvuldig was geweest. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij geen inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en de verkoop van zijn schilderijen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4973 PW

uitspraak van 15 april 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 juni 2019 (primaire besluit) heeft Werkplein eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
In het besluit van 6 september 2019 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 maart 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2] namens Werkplein.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft tot 25 februari 2019 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda een bijstandsuitkering ontvangen.
Op 25 februari 2019 heeft eiser zich bij Werkplein gemeld voor een bijstandsuitkering. Op 8 april 2019 is eiser een voorschot op de bijstandsuitkering van € 875,- toegekend.
Eiser heeft op 16 april 2019 een gesprek gehad met twee medewerkers van Werkplein. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Naar aanleiding van het gesprek is eiser op 23 april 2019 verzocht om vóór 7 mei 2019 aanvullende stukken in te dienen, waaronder de boekhouding van de werkzaamheden als kunstenaar, vanaf 14 maart 2018 tot 18 april 2019, waaruit eisers inkomsten blijken. Indien eiser geen inkomsten heeft, dan dient eiser bewijsstukken te overleggen waaruit dit blijkt.
Per 24 mei 2019 heeft eiser zich ingeschreven in de gemeente Breda.
Op verzoek van eiser heeft Werkplein de hersteltermijn verlengd tot 15 juni 2019.
Bij besluit van 24 juni 2019 (primair besluit) heeft Werkplein de aanvraag om een uitkering afgewezen. Werkplein heeft aangegeven dat niet kan worden vastgesteld of eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Uit onderzoek zijn diverse signalen gebleken van commerciële activiteiten van eiser als kunstenaar. Werkplein heeft eiser verzocht om zijn inkomsten aan te tonen door middel van een boekhouding. Eiser heeft verklaard geen administratie te hebben bijgehouden van zijn werkzaamheden als kunstenaar. Hierdoor heeft eiser volgens Werkplein niet voldaan aan de inlichtingenplicht en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat eiser valse informatie heeft verstrekt met betrekking tot de onderhuur en betalingen op de ingeleverde bankafschriften heeft weggelaten.
Tegen dit besluit heeft eiser op 28 juni 2019 bezwaar gemaakt. Op 27 augustus 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt zich kort gezegd op het standpunt dat er in de omgang en communicatie met hem, in het bijzonder tijdens het gesprek op 16 april 2019, geen rekening is gehouden met het feit dat hij een autisme spectrumstoornis heeft. Hierdoor mocht aan zijn uitlatingen tijdens dit gesprek geen waarde worden toegekend.
Eiser benadrukt dat hij geen professioneel kunstenaar is maar om medische redenen zijn dagen vult met het maken van schilderijen. Op eisers specifieke gronden en standpunten wordt onder 5 en 6 nader ingegaan.
Wettelijk kader
3. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
Het geschil
4. Aan de orde is de vraag of Werkplein terecht en op goede gronden het verzoek van eiser om een bijstandsuitkering heeft afgewezen.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van de datum van de aanvraag tot aan de inschrijving van eiser in de gemeente Breda, en dus van 25 februari 2019 tot 24 mei 2019.
4.2
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:594) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate de aanvrager recht op bijstand heeft.
Zorgvuldigheid van de procedure
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat er in de omgang en communicatie met hem geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke en medische situatie. Eiser heeft een autisme spectrumstoornis. Door de beperkingen die hij heeft, heeft tijdens het gesprek op 16 april 2019 geen gelijkwaardige communicatie tussen eiser en de medewerkers van Werkplein plaatsgevonden. Werkplein heeft de medische achtergrond van eiser en bijkomende problemen bewust genegeerd, ondanks alle dringende verzoeken van het Centrum voor Autisme. Eiser geeft aan dat hij voorafgaand aan het gesprek op 16 april 2019 niet was geïnformeerd over het feit dat gesproken zou worden over zijn activiteiten als kunstenaar. Volgens eiser is het onderzoek onzorgvuldig geweest.
5.2
Werkplein heeft aangevoerd dat het eiser vrij stond om iemand mee te nemen naar het gesprek op 16 april 2019. Er is voldoende rekening gehouden met eisers specifieke situatie en het onderzoek is volgens Werkplein niet onzorgvuldig geweest.
5.3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser op 16 april 2019 een gesprek heeft gehad met twee medewerkers van Werkplein. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat uit het verslag van dit gesprek blijkt dat rekening is gehouden met eisers autisme spectrumstoornis. Tijdens dit gesprek is van de zijde van Werkplein opgemerkt dat eiser onder behandeling is bij het Centrum voor Autisme en is gevraagd of er ergens rekening mee gehouden dient te worden tijdens het gesprek. Eiser heeft geantwoord moeite te hebben met het verwerken van informatie, als het te snel zou gaan zou eiser dit aangeven.
5.3.2
Uit het gespreksverslag blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser op enig moment onder druk zou zijn gezet of dat eiser zijn verklaring onder dwang heeft afgelegd. Eiser heeft niet aangegeven dat hij ergens geen antwoord op zou kunnen geven. Daarbij komt dat het eiser vrij stond om iemand mee te nemen naar het gesprek.
5.3.3
Van het gesprek is een verslag opgemaakt dat door de medewerkers van Werkplein en eiser is ondertekend. Met de ondertekening heeft eiser aangegeven dat hij de verklaring begrijpt zoals hij deze heeft afgelegd en dat de inhoud van de geschreven verklaring overeenkomt met wat hij mondeling heeft verklaard. Verder heeft eiser aangegeven dat hij de verklaring heeft kunnen lezen, aanvullen en corrigeren en dat de verklaring in vrijheid en zonder dwang is afgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Eiser komt hier later, in zijn brieven richting Werkplein over aansprakelijk stelling vanwege onrechtmatige daad, op terug. De rechtbank ziet hierin echter geen aanknopingspunten het onderzoek van Werkplein onzorgvuldig te achten, mede gelet op de vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512, herhaald in latere rechtspraak) dat in het algemeen van de juistheid van een tegenover een toezichthouder afgelegde verklaring mag worden uitgegaan.
5.3.4
Dat eiser vooraf niet is ingelicht over het feit dat het gesprek ook betrekking zou hebben op eisers activiteiten als kunstenaar maakt niet dat het onderzoek hierdoor onzorgvuldig zou zijn. De activiteiten als kunstenaar en de daaruit mogelijk voortvloeiende financiële voordelen zijn immers relevant om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
5.3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van Werkplein niet onzorgvuldig geweest. Dit betekent dat Werkplein zich ook mocht baseren op eisers verklaringen afgelegd tijdens het gesprek op 16 april 2019.
Inkomsten uit commerciële verkoop schilderijen
6.1
Eiser stelt dat hij geen professioneel en commercieel kunstenaar is. Hij wijst op het feit dat de gemeente Breda onlangs een taxatie heeft laten uitvoeren om feitelijk vast te stellen wat de verkoopwaarde van eisers kunstwerken is. De totale waarde is vastgesteld op € 2.850,-. Eiser geeft aan dat hem niet duidelijk was welke gegevens hij ten aanzien van de verkoop van schilderijen in had moeten dienen bij Werkplein.
6.2
Werkplein stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij op geen enkele wijze inzicht heeft verschaft in de financiële voordelen die zijn behaald uit de verkoop van schilderijen. Het ontbreken van een deugdelijke administratie ontslaat hem volgens Werkplein niet van de verplichting om op andere wijze een zo goed mogelijk inzicht te geven in de omvang van de verkoop van schilderijen en daarmee ook in de vraag in hoeverre over financiële middelen werd beschikt. Nu eiser hierover niets heeft ingediend, kon Werkplein niet vaststellen of eiser over inkomsten beschikte en of eiser recht op bijstand had.
6.3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gesprek van 16 april 2019 desgevraagd heeft erkend kunstenaar te zijn. Werkplein heeft tijdens dit gesprek gewezen op het feit dat er op de website www. [naam website] .com diverse kunstwerken van eiser te koop staan. Eiser heeft dit niet ontkend en heeft verklaard dat er bij [naam galerie] ook zes schilderijen hangen die te koop worden aangeboden. Verder heeft Werkplein gewezen op het feit dat op Instagram staat vermeld dat er een schilderij van eiser is verkocht.
Werkplein heeft eiser bij brief van 23 april 2019 onder meer verzocht om de boekhouding van de werkzaamheden als kunstenaar, vanaf 14 maart 2018, waaruit de inkomsten blijken.
6.3.2
Eisers stelling dat hem niet duidelijk was welke stukken Werkplein van hem verlangde volgt de rechtbank niet. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 27 augustus 2019 heeft de gemachtigde van Werkplein aangegeven dat eiser is gevraagd naar bewijsstukken waaruit blijkt wat zijn inkomen is, bijvoorbeeld een aangifte inkomstenbelasting of een zakelijke rekening. De gemachtigde van Werkplein heeft aangegeven dat hij aan zou kunnen tonen dat de foto’s die op Instagram zijn geplaatst zijn bewerkt, zoals eiser stelt. Verder stelt de gemachtigde van Werkplein dat op Instagram eiser in eerste instantie heeft aangegeven dat een schilderij is verkocht en verzonden naar Amerika, maar later stelt hij dat het schilderij in een galerie zou hangen. Dit had eiser ook aan kunnen tonen, bijvoorbeeld met een verklaring en ondersteunende bewijsstukken van de galerie.
De rechtbank concludeert dan ook dat tijdens de hoorzitting duidelijk is aangegeven wat werd verwacht van eiser. Dat eiser niet is verschenen tijdens de hoorzitting van 27 augustus 2019 komt voor zijn eigen rekening en risico. In het verslag van de hoorzitting had eiser bovendien na kunnen lezen welke stukken Werkplein van hem verwachtte.
6.3.3
Het ontbreken van een deugdelijke administratie ontslaat naar het oordeel van de rechtbank eiser niet van de verplichting om op andere wijze zo goed mogelijk inzicht te geven in de omvang van de verkoop van schilderijen en daarmee ook in de vraag in hoeverre over financiële middelen werd beschikt.
De rechtbank volgt Werkplein in het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij op geen enkele wijze inzicht heeft verschaft in de financiële voordelen die zijn behaald uit de verkoop van schilderijen en evenmin heeft onderbouwd dat van enige verkoop van de schilderijen geen sprake is geweest.
6.3.4
De omstandigheid dat eiser van de gemeente Breda, gelet op de daar verrichte taxatie, op een latere datum wel een bijstandsuitkering heeft ontvangen, maakt niet dat Werkplein onrechtmatig heeft gehandeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat het in de gemeente Breda om een andere periode gaat waarover bijstand is aangevraagd. Ook betreft het een ander bestuursorgaan dat een eigen afweging heeft gemaakt, op basis van daar bekende gegevens, bij de vraag of een bijstandsuitkering moet worden verleend. Werkplein is hier niet aan gehouden. Bovendien is onduidelijk gebleven of de taxatie die gemeente Breda heeft laten verrichten betrekking heeft op dezelfde collectie aan kunstwerken als waar Werkplein op heeft gedoeld in de besluitvorming nu eiser ook heeft verklaard dat bepaalde doeken wel eens over gaan in andere kunstwerken.
Conclusie
7. De rechtbank is van oordeel dat Werkplein op goede gronden heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. De aanvraag voor een bijstandsuitkering is dan ook op terecht afgewezen. De overige gronden waarop de aanvraag voor een bijstandsuitkering is afgewezen, behoeven geen verdere bespreking.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 15 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.