Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, [Eiser 1] en [Eiser 2], en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. De zaak betreft de verlening van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) aan [Naam vergunninghouder] voor de uitbreiding van een legpluimveehouderij. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 15 mei 2019, waarin de vergunning werd verleend, omdat zij van mening zijn dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is gemaakt. Zij stellen dat deze beoordeling niet voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn en dat de negatieve gevolgen voor de natuurwaarden en biodiversiteit op hun landgoed, [Naam landgoed], niet zijn meegewogen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers belanghebbenden zijn bij het besluit, omdat hun perceel zich in de directe nabijheid van de legpluimveehouderij bevindt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning op juiste gronden is verleend, omdat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft ook het relativiteitsvereiste besproken en geconcludeerd dat de bepalingen van de Wnb niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers met betrekking tot hun landgoed, dat niet is aangewezen als Natura 2000-gebied.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 september 2020.