Artikel 18a, tiende lid, van de Participatiewet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. Dit is het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit wordt indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Boetebesluit wordt bij overtreding van de inlichtingenplicht de boete bij verminderde verwijtbaarheid vastgesteld op 25% van het benadelingsbedrag.
Op grond van het tiende lid rust de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete, op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit bepaalt dat bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
In het tweede lid van artikel 2a van het Boetebesluit is bepaald dat bij
de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid leiden: