ECLI:NL:RBZWB:2020:6400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_ 1050
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht wegens verblijf in het buitenland en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Het college had in een besluit van 20 augustus 2019 het recht op bijstand van eisers ingetrokken over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2019, omdat er vermoedens waren van zwarte inkomsten uit autohandel en eisers veelvuldig in het buitenland verbleven. Het bestreden besluit van 6 januari 2020 verklaarde het bezwaar van eisers tegen deze intrekking ongegrond.

Tijdens de zitting op 6 november 2020 hebben eisers aangevoerd dat de bewijsstukken, zoals foto's op Facebook, niet voldoende zijn om te concluderen dat eiser daadwerkelijk in het buitenland verbleef op de data van de foto's. Eisers stelden dat er geen objectieve gegevens zijn die hun verblijf in het buitenland aantonen en dat zij recht hebben op bijstand, omdat eiser in Nederland verbleef met medische afspraken. De rechtbank oordeelde echter dat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door niet te melden dat eiser in het buitenland verbleef, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun verblijf in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1050 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en [eiseres], eiseres, tezamen eisers, te [plaatsnaam],

gemachtigde: mr. L.A. Versteegh,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft het college eisers’ recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2019.
In het besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 november 2020. Hierbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde en hun dochter [dochter] als tolk. Namens het college was [aanwezige college] aanwezig.

Feiten en omstandigheden

1. Eisers ontvingen sinds 31 oktober 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een mutatiesturingsrapport is het college een onderzoek gestart naar het recht op bijstand in verband met het vermoeden van zwarte inkomsten uit autohandel. Tijdens het onderzoek is gebleken dat eiser de afgelopen twee jaar veelvuldig in het buitenland heeft verbleven.
Bij het primaire besluit heeft het college eisers’ recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2019, omdat het recht op bijstand per 1 augustus 2017 niet vastgesteld kan worden. Daarbij is vermeld dat de teveel verstrekte bijstand moet worden terugbetaald, daarover ontvangen eisers nog nader bericht (zaaknummer 20/6257 PW). Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 15 oktober 2019 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, waarna eiser in de gelegenheid is gesteld om nadere informatie over zijn verblijf in het buitenland in de periode in geding over te leggen. Op 24 oktober 2019 heeft hij per e-mail diverse stukken aangeleverd.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eisers hebben, samengevat, aangevoerd dat de foto’s op eisers Facebookpagina een ontoereikende grondslag vormen voor de conclusie dat eiser op de data van de foto’s ook in het buitenland verbleef, omdat je ook foto’s kan plaatsen als je terug bent uit het buitenland en je de plaats kan aanpassen waar je op dat moment verblijft. Een van de overgelegde vliegtickets is bijvoorbeeld op 6 juni 2018 geboekt, de vlucht ging op 12 juli 2018. Dit valt niet te rijmen met de foto uit Mosoel van 7 juni 2018 op Facebook. Dat er geen objectiveerbare gegevens zijn van eisers verblijf in het buitenland, betekent volgens eisers niet zonder meer dat de toegestane periode van verblijf buiten Nederland is overschreden. Eiser heeft getracht aannemelijk te maken dat hij in Nederland verbleef met de afsprakenoverzichten van de huisarts en oogarts en zijn vliegtickets. Eiser leeft geïsoleerd en kan weinig doen overdag door zijn psychische en lichamelijke klachten, het is daarom niet aannemelijk dat hij langere tijd in het buitenland verblijft. Hij stelt dat per maand gekeken dient te worden naar recht op bijstand. Aan de hand van de door hem overgelegde stukken kan in ieder geval voor een aantal maanden worden vastgesteld dat er rechtmatig bijstand is verstrekt. Verder wijst eiser op artikel 13 van de Participatiewet waaruit volgt dat hij recht heeft op vier weken vakantie per kalenderjaar. Er dient daarom sowieso acht weken van de periode waarop de intrekking en terugvordering zien af te gaan. Tot slot stellen eisers dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden omdat eiseres niet is gehoord en het verhoor van eiser niet was toegespitst op de grondslag van het intrekkingsbesluit.

Wettelijk kader

3. In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet is bepaald dat degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht heeft op bijstand.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Overwegingen

4. Eisers zijn verplicht juiste en volledige informatie over hun woon- en verblijfsituatie te verschaffen, ook over verblijf buiten Nederland. Die informatie is immers van essentieel belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Voor zover eisers in de beroepsgronden stellen dat niet aangetoond dan wel aannemelijk is dat eiser veelvuldig in het buitenland heeft verbleven, volgt de rechtbank hen daarin niet. Ter zitting hebben eisers immers erkend dat eiser meerdere malen in het buitenland heeft verbleven en dat zij hiervan geen melding hebben gemaakt bij het college. Daarmee is de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet geschonden.
5. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754).
6. Om vast te kunnen stellen of eisers (aanvullend) recht op bijstand hadden in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2019, is het van belang om te weten wanneer en hoe lang eiser precies in het buitenland heeft verbleven. Eiser heeft diverse bewijsstukken overgelegd waaruit dit zou moeten blijken, te weten verklaringen van [naam] en zijn schoonzoon, boekingsgegevens van vliegtickets, journaalregels van de huisarts, radiologieberichten en berichten van de oogarts, afsprakenoverzichten van de tandarts en voor orthopedische schoenen en een brief van de afdeling Burgerzaken van de gemeente Tilburg waaruit blijkt dat eiser op 26 september 2019 zijn zakenpaspoort heeft ingeleverd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat uit deze stukken niet kan worden opgemaakt wanneer eiser precies in het buitenland verbleef. Uit de overgelegde boekingen van vliegtickets blijkt dat hij in ieder geval van 27 juli 2017 tot en met 10 augustus 2017 en van 12 juli 2018 tot en met 29 juli 2018 in het buitenland was. Uit de zowel de verklaringen die eiser zelf heeft afgelegd als uit de verklaringen van [naam] en zijn schoonzoon blijkt echter dat hij ook buiten deze periodes in het buitenland is geweest. Over de in- en uitreisdata zijn echter geen objectieve gegevens voorhanden. Dat eiser niet meer met behulp van stempels uit zijn paspoort kan aantonen wanneer hij in het buitenland was, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Hij heeft niet aangetoond dat het paspoort verwassen is en hij heeft er zelf voor gekozen om het paspoort (na het primaire besluit) in te leveren bij de gemeente. Uit de journaalregels van de huisarts en de brieven van medisch specialisten blijkt wel dat eiser gedurende een aantal dagen aantoonbaar in Nederland was, maar deze informatie is te fragmentarisch om vast te kunnen stellen wanneer er gedurende de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2019 sprake was van verblijf in Nederland (zie ook de uitspraak van de CRvB van 7 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:884). Hierdoor is het recht op bijstand over die periode niet vast te stellen.
8. Uit artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet volgt dat er geen recht op bijstand bestaat voor degene die meer dan vier weken per kalenderjaar in het buitenland verblijft. Dat betekent dat het college bij de intrekking van het recht op bijstand geen rekening hoeft te houden met de toegestane vier weken verblijf in het buitenland, zoals door eisers is betoogd.
9. De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat eiseres wel de gehele periode in geding in Nederland verbleef en in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ook zij heeft immers nagelaten aan het college te melden dat eiser in het buitenland verbleef. Door de schending van de inlichtingenplicht hebben eisers aan het college de mogelijkheid onthouden om een actueel en juist beeld te vormen van de feiten en omstandigheden die voor de verlening van bijstand van belang kunnen zijn. Het college heeft dan ook op goede gronden het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2019. Van onzorgvuldige besluitvorming is niet gebleken.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 18 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.