ECLI:NL:CRVB:2020:884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van gezinsbijstand wegens langdurig verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van gezinsbijstand aan appellanten. Appellanten ontvingen sinds 25 november 2013 bijstand naar de norm voor gehuwden op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van vermoedens dat appellante haar hoofdverblijf naar Hongarije had verplaatst, heeft de gemeente Lelystad een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellante vanaf 21 februari 2014 gedurende langere periodes in Hongarije verbleef, zonder dit te melden aan het college. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of zij recht had op bijstand.
Het college heeft op 13 januari 2016 besloten de gezinsbijstand van appellanten in te trekken, wat later werd bevestigd in een tweede besluit op 24 februari 2016, waarin ook te veel gemaakte kosten van bijstand werden teruggevorderd. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de appellanten ligt. De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat appellante in de relevante periodes in Nederland woonachtig was. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand terecht was, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De hoger beroepen van appellanten werden afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.