Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2020 in de zaken tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
Procesverloop
€ 1.821,63.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. De eiser, die sinds 13 april 2017 een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), heeft in beroep geprocedeerd tegen een besluit van het college waarin de terugvordering van een te veel ontvangen uitkering werd vastgesteld. Het college had in een primair besluit van 1 november 2019 een bedrag van € 1.976,63 teruggevorderd, wat in het bestreden besluit van 28 januari 2020 werd verlaagd naar € 1.821,63 na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van de eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in beroep heeft aangevoerd dat hij alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat de informatie over een bankrekening bij BUNQ niet van hem, maar van zijn zoon is. De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 58 van de Pw gerechtigd is tot terugvordering indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank concludeert dat de terugvordering gerechtvaardigd is, omdat de eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat heeft geleid tot een te hoge uitkering.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals zijn slechte financiële situatie en persoonlijke omstandigheden, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om van terugvordering af te zien, aangezien de financiële situatie van de eiser in de toekomst kan verbeteren. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.