ECLI:NL:RBZWB:2020:6347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en inlichtingenplicht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. De eiser, die sinds 13 april 2017 een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), heeft in beroep geprocedeerd tegen een besluit van het college waarin de terugvordering van een te veel ontvangen uitkering werd vastgesteld. Het college had in een primair besluit van 1 november 2019 een bedrag van € 1.976,63 teruggevorderd, wat in het bestreden besluit van 28 januari 2020 werd verlaagd naar € 1.821,63 na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van de eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in beroep heeft aangevoerd dat hij alle benodigde informatie heeft verstrekt en dat de informatie over een bankrekening bij BUNQ niet van hem, maar van zijn zoon is. De rechtbank overweegt dat het college op grond van artikel 58 van de Pw gerechtigd is tot terugvordering indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank concludeert dat de terugvordering gerechtvaardigd is, omdat de eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht, wat heeft geleid tot een te hoge uitkering.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals zijn slechte financiële situatie en persoonlijke omstandigheden, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om van terugvordering af te zien, aangezien de financiële situatie van de eiser in de toekomst kan verbeteren. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en laat het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5203 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2020 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 november 2019 (primair besluit) heeft het college eisers uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 1.976,63.
In het besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (deels) gegrond verklaard en de terugvordering bepaald op
€ 1.821,63.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. S.H.J. Aarts namens het college.
Het gelijktijdig behandelde beroep in de zaak met procedurenummer 19/5804 PW (opschorting) is ter zitting ingetrokken.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt vanaf 13 april 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Op 30 januari 2018 is aan eiser een spoedbetaling van € 1.272,05 verricht.
Het college heeft in juni 2017 aanleiding gezien om onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van eiser en zijn broer. Uit de resultaten van dit onderzoek heeft het college de conclusie getrokken dat eiser een bankrekening bij BUNQ heeft en dit heeft verzwegen.
Het college heeft eiser met de brief van 16 april 2019 gevraagd om aanvullende gegevens in te leveren voor 23 april 2019. Eiser heeft niet voldaan aan dit verzoek.
In een besluit van 29 april 2019 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 1 april 2019 opgeschort. Het tegen het opschortingsbesluit ingediende bezwaar is ongegrond verklaard.
In een besluit van 24 juni 2019 (intrekkingsbesluit) heeft het college het recht op uitkering met ingang van 16 juni 2018 ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht, als gevolg waarvan aan eiser teveel bijstand is verleend. Over de periode van 1 februari 2018 tot en met 15 juni 2018 is het recht op uitkering herzien.
In een (onherroepelijk) besluit van 24 oktober 2019 heeft het college eisers bezwaar tegen het intrekkingsbesluit gedeeltelijk gegrond, gedeeltelijk ongegrond verklaard.
In het primair besluit heeft het dagelijks bestuur de kosten van de teveel verleende bijstand van eiser teruggevorderd. De hoogte van de vordering bedraagt € 1.976,63.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond, gedeeltelijk ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften. De terugvordering is nader bepaald op € 1.821,63.
Het geschil
2. Eiser en het college verschillen van mening over de vraag of er terecht is teruggevorderd.
Beroepsgronden
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij alle gewenste informatie heeft verstrekt. Eiser verwijst naar de uitleg die hij ten overstaan van de hoorcommissie heeft gegeven. Het college is bekend met alle informatie die relevant is voor eisers uitkeringspositie.
Eiser voert aan dat de informatie waar de gemeente het over heeft, de BUNQ-rekening, niet van hem is, maar van zijn zoon. Eiser stelt dat het college bij de zoon informatie had kunnen inwinnen. Eiser heeft de inlichtingenplicht niet geschonden.
Eiser voert aan dat er dringende redenen zijn om geheel af te zien van de terugvordering. Hij heeft een slechte financiële positie en het college wordt verzocht rekening te houden met eisers fysieke gesteldheid, ernstige trauma en de noodzakelijke zorg over zijn schizofrene broer. Voorts voert eiser aan dat de omstandigheid dat het college heeft afgezien van de invordering, aanleiding dient te zijn om ook af te zien van de terugvordering.
Eiser doet in dat kader een beroep op de beginselen van behoorlijk bestuur: het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank overweegt dat tegen de intrekking bezwaar is gemaakt, maar vervolgens geen beroep is ingesteld. Daarmee staat de intrekking in rechte vast. De opschorting valt binnen de periode waarover nu vast staat dat eiser geen recht op uitkering had, dus hij heeft geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen de handhaving van het opschortingsbesluit. Eiser heeft zijn beroep, gericht tegen de opschorting, ter zitting om die reden ingetrokken.
6. De rechtbank overweegt dat nu er sprake is van schending van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan teveel uitkering is verstrekt, het college gehouden is tot terugvordering bij eiser over te gaan, tenzij er sprake is van een dringende reden om hiervan af te zien. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet in geschil is.
7. Van terugvordering kan worden afgezien wanneer sprake is van een dringende reden of kennelijke hardheid. Het college heeft geoordeeld dat er geen reden is om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1395) kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832).
De door eiser - onder meer ter zitting - genoemde omstandigheden, namelijk de zorg voor zijn broer, het trauma door het overlijden van zijn dochter, zijn slechte gezondheid en zijn financiële situatie, leveren geen dringende redenen op als hier bedoeld. Eiser heeft daarnaar gevraagd ter zitting, verklaard niet onder behandeling van een psycholoog of psychiater te zijn (geweest), wel heeft hij rouwbegeleiding gehad.
Het college heeft met de financiële situatie van eiser rekening gehouden in die zin, dat tot op heden is afgezien van invordering. Dat maakt niet dat ook van terugvordering moet worden afgezien, nu eisers financiële situatie in de toekomst zou kunnen verbeteren.
8. Eiser doet ter onderbouwing van zijn betoog dat van terugvordering moet worden afgezien een beroep op de beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft eiser het beroep op vertrouwensbeginsel ingetrokken. De rechtbank overweegt dat het beroep op de rechtszekerheid faalt, omdat naar vaste rechtspraak een dergelijk beroep niet opgaat in het geval van schending van de inlichtingenplicht. De beroepsgrond van eiser dat de terugvordering onevenredig is slaagt evenmin nu het college op grond van 58, eerste lid van de Pw in beginsel gehouden is tot terugvordering, behoudens dringende redenen waarvan de rechtbank niet is gebleken. Dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende zou zijn gemotiveerd, is de rechtbank evenmin gebleken. Het beroep faalt.
Slotoverwegingen
9. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke grondslag, en dat het in stand dient te worden gelaten. Het beroep van eiser zal ongegrond worden verklaard.
10. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 16 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.