In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2020, werd het beroep van eiseres, de wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon, tegen de besluiten van VGZ Zorgkantoor B.V. behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van zorgovereenkomsten voor haar zoon, die zorg nodig had op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank beoordeelde of het zorgkantoor terecht had besloten om de zorgovereenkomsten voor begeleiding in Marokko te beperken tot 20 uur per week per zorgverlener, in plaats van de door eiseres gevraagde 30 uur.
De rechtbank stelde vast dat het zorgkantoor in zijn besluiten had gekeken naar de doelmatigheid van de zorg en de noodzaak van extra uren begeleiding in een buitenlandse context. Eiseres voerde aan dat haar zoon, die bekend is met een gehoorstoornis en autisme, meer begeleiding nodig had in Marokko dan in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de zorgbehoefte van haar zoon in Marokko significant verschilde van die in Nederland.
De rechtbank concludeerde dat het zorgkantoor bevoegd was om de zorgovereenkomsten goed te keuren onder de voorwaarde van 20 uur per zorgverlener per week. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij de belangenafweging van het zorgkantoor als redelijk beschouwde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgverleners om de zorgbehoefte van cliënten goed te onderbouwen, vooral in situaties waarin zorg in het buitenland wordt verleend.