In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag voor het jaar 2016. De eiseres had in 2016 een verzamelinkomen van € 13.477,- en ontving huurtoeslag op basis van een geschat inkomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat zij voordeel uit sparen en beleggen had, wat leidde tot een terugvordering van eerder ontvangen voorschotten huurtoeslag ter hoogte van € 4.223,-.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar haar beroep werd eerder al niet-ontvankelijk verklaard. Na verzet werd het beroep opnieuw behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat haar vermogen het heffingsvrij vermogen overschreed. Eiseres voerde aan dat de regels omtrent huurtoeslag waren gewijzigd en dat zij met haar inkomen niet in staat was het teruggevorderde bedrag te betalen.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op huurtoeslag op € 0,- heeft vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en de terugvordering werd bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.