ECLI:NL:RBZWB:2020:6185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7181
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag voor het jaar 2016. De eiseres had in 2016 een verzamelinkomen van € 13.477,- en ontving huurtoeslag op basis van een geschat inkomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter vastgesteld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat zij voordeel uit sparen en beleggen had, wat leidde tot een terugvordering van eerder ontvangen voorschotten huurtoeslag ter hoogte van € 4.223,-.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar haar beroep werd eerder al niet-ontvankelijk verklaard. Na verzet werd het beroep opnieuw behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht had op huurtoeslag, omdat haar vermogen het heffingsvrij vermogen overschreed. Eiseres voerde aan dat de regels omtrent huurtoeslag waren gewijzigd en dat zij met haar inkomen niet in staat was het teruggevorderde bedrag te betalen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op huurtoeslag op € 0,- heeft vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en de terugvordering werd bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/7181 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. drs. L.M. Nijssen,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 september 2018 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag voor het jaar 2016 definitief vastgesteld op € 0,-. Het (teveel) ontvangen voorschot huurtoeslag ten bedrage van € 4.223,- (inclusief rente) wordt teruggevorderd.
In het besluit van 9 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 5 april 2019 is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het niet indienen van de gronden van beroep. Tegen deze uitspraak is verzet ingesteld door eiseres. Bij uitspraak van 12 juli 2019 is het verzet gegrond verklaard, waarna de behandeling van het beroep is voortgezet.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 12 augustus 2019 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 26 juni 2020 is een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 oktober 2020. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres middels een videoverbinding, en [naam verweerder] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt huurtoeslag. Bij voorschotbeschikking van 28 december 2015 is het recht van eiseres op huurtoeslag voor het jaar 2016, op basis van een geschat inkomen van € 12.916,-, vastgesteld op € 4.033,-.
Op 1 augustus 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen via de Basisregistratie Inkomen (BRI) de door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde inkomensgegevens van eiseres ontvangen. In de BRI is vastgelegd dat het verzamelinkomen van eiseres over 2016 € 13.477,- is en dat sprake is van een voordeel uit sparen en beleggen van € 55,-.
Bij besluit van 7 september 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag vastgesteld op € 0,- en de uitbetaalde voorschotten huurtoeslag teruggevorderd.
2.
Geschil
In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag voor het jaar 2016, omdat zij in 2016 voordeel uit sparen en beleggen had.
3.
Standpunt eiseres
Eiseres voert aan dat met toepassing van de hardheidsclausule haar recht op huurtoeslag moet worden vastgesteld. Wijziging van de regels ten aanzien van de grenzen voor huurtoeslag heeft namelijk veroorzaakt dat sprake is van een te hoog vermogen in 2016, met als gevolg een terugvordering van het voorschot huurtoeslag. Daarnaast stelt eiseres dat zij met een verzamelinkomen van € 13.477,- onvoldoende middelen heeft om het verschuldigde bedrag van € 4.223,- terug te betalen.
4.
Standpunt Belastingdienst/Toeslagen
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het recht van eiseres op huurtoeslag terecht is vastgesteld op € 0,- vanwege het in aanmerking genomen voordeel uit sparen en beleggen. De Uitvoeringsregeling Awir biedt in de door eiseres geschetste situatie geen ruimte voor toepassing van de hardheidsclausule. Ook is geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding moeten geven voor matiging van de terugvordering of afzien daarvan.
5.
Oordeel van de rechtbank
Recht op huurtoeslag
5.1
Een belanghebbende heeft geen recht op huurtoeslag indien bij die belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen. [1] Of een belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel heeft uit sparen en beleggen, wordt vastgesteld aan de hand van de aanslag inkomstenbelasting van dat jaar. [2] De grondslag sparen en beleggen wordt in dat kader door de inspecteur van de Belastingdienst vastgesteld aan het begin van het kalenderjaar (peildatum). [3] De Belastingdienst/Toeslagen dient de door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde aanslag inkomstenbelasting te volgen. [4]
De peildatum (in dit geval 1 januari 2016) is dwingendrechtelijk bepaald en de bedoeling van de wetgever. Op de peildatum 1 januari 2016 bedroeg het vermogen van eiseres volgens de inspecteur IB € 25.822,-.
5.2
Eiseres betwist de hoogte van het door de inspecteur vastgestelde vermogen niet. Zij stelt dat de regels omtrent de hoogte van het heffingsvrij vermogen zijn gewijzigd.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het heffingsvrij vermogen is bepaald in artikel 5.5 van de Wet IB 2001 en dat de hoogte van dit bedrag in de wet per kalenderjaar is aangepast. De Belastingdienst/Toeslagen dient uit te gaan van de wettekst zoals deze luidde in het jaar waarover het recht op huurtoeslag wordt vastgesteld, in dit geval 2016. Dat de hoogte van het heffingsvrij vermogen in de jaren na 2016 in de wet op een hoger bedrag zijn vastgesteld, maakt niet dat eiseres zich voor het jaar 2016 kan beroepen op dit hoger vastgestelde heffingsvrij vermogen en met terugwerkende kracht voor 2016 recht op huurtoeslag heeft. De Belastingdienst/Toeslagen is op goede gronden uitgegaan van het heffingsvrij vermogen zoals dat in 2016 in artikel 5.5 van de Wet IB 2001 is bepaald op € 24.437,-. Het voor 2016 vastgestelde vermogen van eiseres was iets hoger (€ 1.385,-) dan het heffingsvrij vermogen, met een voordeel uit sparen en beleggen tot gevolg. Hieruit volgt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
Hardheidsclausule
5.4
De Belastingdienst/Toeslagen kan met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 47 van de Awir een afwijkende maatregel treffen voor groepen van gevallen waarin artikel 7, derde lid, van de Awir (de belemmering van het recht op huurtoeslag vanwege voordeel uit sparen en beleggen) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze afwijkende maatregel mag uitsluitend worden toegepast in de gevallen die uitdrukkelijk zijn benoemd in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir. Namens eiseres is ter zitting beaamd dat de situatie van eiseres geen geval is als genoemd in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir. Volgens vaste rechtspraak bestaat buiten de in de Uitvoeringsregeling opgesomde gevallen geen bevoegdheid tot het buiten toepassing laten van bezittingen en uitkeringen. [5]
5.5
Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van de omstandigheid dat sprake is van voordeel uit sparen en beleggen en op goede gronden de huurtoeslag over het jaar 2016 heeft vastgesteld op € 0,-.
Terugvordering
5.6
Indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, is belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd. [6] Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering af te zien of het terug te vorderen bedrag te matigen. [7] Het Verzamelbesluit Toeslagen [8] bevat naar aanleiding van de genoemde jurisprudentie beleid dat ziet op het matigen dan wel afzien van de terugvordering. Uitgangspunt is dat de belanghebbende de bijzondere omstandigheden
voor matiging moet aandragen en bewijzen.
5.7
Eiseres stelt dat haar vermogen het heffingsvrij vermogen slechts met een gering bedrag overschrijdt en dat zij met een verzamelinkomen van € 13.477,- geen middelen heeft om het teruggevorderde bedrag te kunnen betalen.
5.8
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot matiging of vervallen van de terugvordering. Eiseres wordt gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling op maat aan te vragen en daarbij een beroep te doen op haar financiële situatie.
5.9
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde slechte financiële positie van eiseres onvoldoende reden vormt om van terugvordering af te zien of om de terugvordering te matigen. Uit het Verzamelbesluit Toeslagen volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens. Dat de overschrijding van het heffingsvrij vermogen (€ 1.385,-) slechts gering is en niet in verhouding staat tot het teruggevorderde bedrag (€ 4.223,-) doet hier niet aan af. Eiseres beschikte op de peildatum (1 januari 2016) over een vermogen van € 25.822,-. Eiseres heeft daarnaast geen bijkomende bijzondere omstandigheden aangevoerd.
6.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van de omstandigheid dat sprake is van voordeel uit sparen en beleggen en op goede gronden de huurtoeslag over het jaar 2016 heeft vastgesteld op € 0,-. Daarnaast heeft de Belastingdienst/ Toeslagen de onverschuldigd betaalde voorschotten huurtoeslag op goede gronden teruggevorderd. Het beroep zal daarom ongegrond verklaard worden.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 4 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht)
2.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 21, onderdeel c en e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
3.Artikel 5.2, eerste lid, van de Wet IB 2001
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2937
5.Zie de uitspraak van de AbRS van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8697
6.Artikel 26 van de Awir
7.Zie de uitspraak van de AbRS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536
8.Besluit van 17 april 2020, nr. 2020-72441, Staatscourant 2020, 22720